Mijn kano lag in een holte van de oever. Strak getrokken op de stam van een berk. Die berk torende huizenhoog boven mij uit. De zware takken hingen door tot boven het water. Ik zat diep verscholen onder dat groen. Alleen de hengel stak er onderuit. Er tegenover stond mijn pen. Pal voor de takken van een dorre vlier. Die takken hingen door tot diep in het water. Er zaten karpers onder. En ertussen ook. Al sinds het eerste licht. Eentje duwde zich hoog door die takken heen. Een rugvin met schubben kwam schurend boven water. Een andere stond op zijn kop en waaierde met zijn staartlobben slome wervelingen in het wateroppervlak.

Tekst & foto’s: Ewout Smeerdijk

Plons! Links van me viel er iets in het water. Iets groots. Dat klonk niet als een karper. En ook niet als een otter. Met tegenzin wendde ik mijn blik af van de pen. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik een aanbeet miste in die paar seconden dat ik mijn aandacht er niet volledig bij had. Mijn hoofd draaide al terwijl mijn ogen nog op de pen gericht bleven. De nieuwsgierigheid was toch te groot. Ik trok mijn blik los van de pen en zag gelijk de oorzaak van de plons. Mijn adem stokte. Op twee hengellengtes afstand wiekte een visarend omhoog uit het water. Zijn klauwen waren polsdik. Helderwit met grote zwarte nagels. Er zat niets in. Hij had gemist. Eenmaal volledig uit het water vloog hij rustig voor mij langs. Op ooghoogte! Ik keek ademloos naar de machtige roofvogel. De grootste van allemaal. Op de zeearend na dan. Desalniettemin majestueus. In het passeren draaide hij zijn kop even mijn kant op. In de scherpe blik meende ik verbazing te zien. Deze had mij hier niet verwacht noch gezien. Hij stoorde zich er kennelijk ook niet aan. Rustig en ongestoord vloog hij verder. Eenmaal op wat meer hoogte hield hij in. De vleugels pauzeerden. Hangend in de lucht, tussen twee vleugelslagen in, schudde hij parmant het water van zich af. In de waaier van druppels glinsterde kort alle kleuren van de regenboog. Voordat de zwaartekracht de overhand kreeg wiekt hij verder. Magnifiek.

Grote muilen afgesteld op fijnmazig filteren…

 

Ongelofelijke natuurbeleving

In de maanden die volgden zou ik die visarend nog veel vaker gaan zien. Samen met een partner. Ze bleven getweeën de hele nazomer en ook de herfst, tot ver in november. Daarna vertrokken ze naar Afrika. Nog tweemaal doken ze dichtbij bovenop een prooi. Het gebeurde iedere keer te onverwacht en verliep te snel om ook maar kans te maken op een goede foto.

Dat lukte alleen op afstand, wanneer ze in de kruin van een dode boom zaten. Of na een duikvlucht met een spetterende plons, waardoor ik een idee kreeg van de richting waarin ik ze vast kon leggen. Mits ik dan toevallig ook de camera nog in handen had. Een telelens gebruikte ik al een tijd niet meer. Daarvoor was nu de verrekijker in de plaats gekomen. Dat leverde geen bijster goede foto’s op. Wel een ongelofelijke natuurbeleving. En met zoveel karpers dichtbij hield ik ook liever de hengel in handen. Verscholen in het groen kwam alles vanzelf dichterbij. Je hoefde er niet naartoe. Zíj kwamen naar jou. Als je stil genoeg was en goed verscholen zat. Eigenlijk net als met de uilen in het donker. De kerkuil en de ransuil zag ik ook hier regelmatig. Hoewel die zich terstond verscholen wanneer de bosuil van zich liet horen. Wanneer de havik sliep was die bosuil heer en meester.

Het voelde alsof ik in een kleine schatkamer terecht was gekomen

 

Samenhang

De jagende visarenden vormden een ultiem schouwspel in de rijke natuur van een heel nieuw gebied. Het was alle moeite om er te komen ook meer dan waard. Onder normale omstandigheden peddelde ik in de kano zo’n vijf tot zes kilometer per uur weg. Met verraderlijke wind deed ik er al gauw een half uur langer over. Het gaf niet en was behalve plezierig ook een gezonde inspanning. Onderweg vlogen de ijsvogels en purperreigers voor me uit. In de kleine sloten bleven de watersnippen doodstil zitten. En op het open water leek de kano absoluut geen bedreiging voor pullen van ganzen en zwanen. Zonder twijfel van een tweede leg. Het was prachtig om op ooghoogte in de natuur te zijn. Eenmaal daar aangekomen verbleef ik er tot mijn grote verrassing geheel alleen temidden van een opvallend aantal karpers. Een toevallige tocht had me er gebracht. Die eerste keer nog zonder hengels want ik kwam er voor otters, ijsvogels en visarenden. Frappant genoeg hadden juist die dieren het verband laten zien wat ik eerder nog niet begreep. De samenhang in hun gedrag én ook in dat van de aalscholvers, waardoor de karpers er konden floreren. Tijdens die bewuste eerste tocht afgelopen nazomer viel het kwartje ineens. Ik kreeg een sleutel in handen waar ik al jaren naar zocht. Je begreep het pas als je het zag. En dan was het uitermate logisch. Zo bleek wel. Hier moest ik zijn. Weg van de drukte van recreanten en vissers.

 

Afwijkend aasgedrag

Het was een welkom inzicht geweest in een vreemd jaar. Na de prachtige rijenkarper aan het einde van de winter was de wereld plotsklaps veranderd. In quarantaine, samen thuis lesgeven aan onze kinderen, balancerend met ons werk dat onverminderd door ging. Het voorjaar verliep compleet anders dan verwacht. Vissen werd beperkt tot ontspanning op de momenten dat het kon. Pas in de zomer kwam ik toe aan een echt plan. Niet dat het voorjaar helemaal geen kansen had geboden. Op een spontane vrije ochtend of middag zat ik bovenop de karper. Soms letterlijk in een els of eik. Voor het eerst observeerde ik daar de effecten van de hengeldruk die ik al langer vermoedde. De karpers die ik vond vertoonden zeer afwijkend aasgedrag. Er waren flinke spiegels bij die het aas alleen van een afstand naar zich toe zogen. Alles wat aan een lijntje vast zat bleef liggen en werd zorgvuldig genegeerd. Ook zag ik schubkarpers die eindeloos rond leken te cirkelen vooraleer überhaupt eender welk aas een blik waardig te gunnen. De grootste vissen zag ik al helemaal niet meer. Ik zat er gemoedelijk bij, keek het aan en ving er niets. Leerzaam was het wel. En een aanmoediging om nieuwe gronden te verkennen.

 

Bruisplakkaten

Die observaties hadden me daarom in de kano gebracht. Mijmerend. Tot ik peddelend uitkwam bij de visarenden en karpers. Daar leek aanvankelijk van hengeldruk geen sprake. Sporen van dikke bellenplakkaten aan het oppervlak van het warme water. De bruisplakkaten liepen kris kras door elkaar heen. Ik telde er negen.

Onder de struik lagen nog eens minstens vier vissen bijeen. En bij de veenbult met verzonken berken waren het er al gauw meer dan twintig. Ik wist werkelijk niet wat ik zag. Het voelde alsof ik in een kleine schatkamer terecht was gekomen…

Tot zover een deel uit het prachtige artikel van Ewout Smeerdijk dat in de editie 137 van Karperwereld staat die nu in de winkel ligt. Wanneer je voortaan als eerste dit magazine in de bus wil hebben, zorg dan dat je een abonnement hebt! Klik hieronder voor meer informatie.