De polders van Noord-Nederland en de Duitse provincie Oost-Friesland worden gekenmerkt door een netwerk aan brede sloten en kleine kanalen. Deze op het eerste gezicht onaantrekkelijke watertjes hebben vaak een verrassend goed karperbestand. Bernd Brink beschrijft hoe je deze polderkanalen met succes bevist.

Tekst & foto’s Bernd Brink

In de Duitse provincie Oost-Friesland, ten oosten van Groningen, lukt het je nauwelijks om vijf kilometer te rijden zonder een kanaaltje tegen te komen. ‘Tiefs’ noemen wij deze afwateringskanalen, die je ook over de grens in Groningen vindt. Ze heten daar maren. Deze kanalen zien er ietwat onbeduidend uit. De doorsnee karpervisser zal er dan ook niet snel enthousiast van worden. Dat is jammer, want karper zit er. En als je alleen al de enorme hoeveelheid water bekijkt die een netwerk van kanalen bevat, is dit een watersysteem dat niet aan de aandacht van de serieuze karpervisser mag ontsnappen.

Dit artikel verscheen eerder in de Karperwereld nummer 132.

 

WADEND PEILEN

Stekkenkennis is de sleutel tot succes voor ieder watertype. Bij kanalen is dat een lastige; ze lopen vaak kaarsrecht door een monotoon landschap. Hoe pak je dat aan? De eerste aanknopingspuntjes zijn overhangende vegetatie, bruggetjes, splitsingen en waterplanten. Alles wat opvalt langs de vrij saaie waterloop, verdient een nader onderzoek.

Ook kleinere veranderingen in de waterloop zijn interessant, zoals een rietkraag die onderwater doorgroeit, een oude walkantversteviging of een stukje natuurlijke oever. En dan zijn er nog de stekken die je vanaf de kant niet waarneemt: die plekken waar de bodemstructuur of -begroeiing iets anders is dan normaal. Ik peil daarom ook langs een kanaal stekken altijd goed uit.

Een marginale onderbreking kan zomaar een hotspot zijn.

=====================================

Alles wat opvalt langs de vrij saaie waterloop, verdient een nader onderzoek

======================================

Iedere twintig meter peil ik het bodemprofiel. Als ik iets bijzonders vind, ga ik dat verder uitzoeken. Waar de diepte het toelaat, stap met mijn waadpak aan het water in. Ik peil dan eigenlijk met mijn voeten en kan zo hele subtiele veranderingen in diepte waarnemen. Ik gebruik voor de zekerheid altijd een waadstok. Een diepteverschil van 10 centimeter of een paar vierkante meter steen tussen de zachte bodem, kunnen al een groot verschil maken.

 

De manier om in de oeverzone ‘onzichtbare’ onderbrekingen te vinden.

 

STROMING & BOCHTEN

Het spreekt voor zich dat ik geen kilometers kanaal uitpeil. Ik maak een voorselectie. Stroming speelt daarbij een belangrijke rol. Is een kanaal verbonden met een gemaal, dan is er alleen stroming als het gemaal draait. De stroming is dan vaak stevig, met in korte tijd flinke verhogingen of verlagingen van de waterstand.

Ook kanalen met een waterkering of een sluis, hebben wat stroming. Zijn zulke kanalen over lange stukken kaarsrecht, dan zoek ik de schaarse bochten op. Vooral de brede kant van de bocht is interessant. Hier duwt de stroming voedselrijk water tegen de oever. Mosselen tieren er welig, omdat ze voortdurend worden gespoeld door de waterstroom.

In kanalen met een gemaal staat het water in het merendeel stil. In zo’n situatie zoek ik in een stuk kanaal dat van oost naar west loopt, de buitenkant van een bocht die aan de oostzijde ligt. In Noord-Nederland en Noord-Duitsland is west de dominante windrichting. Deze windrichting bepaalt de stroomrichting van een anders stilstaand kanaal.

 

Windoever

Een buitenkant van een bocht op het oosten ontvangt dus eigenlijk dezelfde behandeling als de bocht in een stromend kanaal. Net als in een meer is ook in het kanaal de windoever (of loefzijde) de meest productieve plek. Draait de wind, dan is het de moeite waard om juist bochten te vinden die andersom lopen. Blaast de wind schuin over het kanaal, dan heeft dat weinig invloed op de locatie van de karper.

Een kanaal dat van oost naar west loopt heeft nóg een voordeel; zo’n kanaal pakt veel zonlicht. Vooral de voorjaar merk je dat karper zich graag langs de snel opwarmende noordoever bevindt. Per jaargetijde gedragen deze kanaalkarpers zich eigenlijk hetzelfde als soortgenoten op ander water. In het opwarmende voorjaar en de zomer zoeken ze hun heil in de hogere waterlagen. Koelt het water af, dan zoeken ze de diepte op.

Handig om de auto achter je hebben.

 

AFGELEGEN PLEKKEN

Kanalen in de polder zijn op bepaalde punten gemakkelijk vanaf de weg te bereiken. In sommige gevallen loopt er een weg parallel langs het water. Je kunt er zeker van zijn dat zulke plekken relatief zwaar worden bevist. Het loont zich om op zulke locaties een paar honderd meter van de weg te lopen, of om een lastig bereikbaar stuk oever te zoeken. Dat zijn de plekken waar karpers iets onvoorzichtiger azen. Je kunt er hier vrij gerust van zijn dat jouw voerplek niet wordt ingepikt door een andere visser.

Vooral oudere karpers geven de brui aan een nomadenbestaan. Ze vinden een vaste leefplek waar ze hun oude dag doorbrengen. Zo’n bekende karper die vaker op dezelfde plek is gevangen kan een mooi beginpunt zijn om kennis te maken met deze kanaalvisserij. De kans is immers behoorlijk dat je zo’n honkvaste karper aan de haak krijgt.

Een honkvaste karper… 

 

GROOT BEREIK

Je vindt niet voor iedere aasmontage een voor de hand liggende plek. Als ik gewoon een interessante plek vind die iets dieper of ondieper ligt, bied ik mijn aas langs beide oevers aan. Daarmee verhoog ik de kans om een voorbij zwemmende karper te haken. De oevers zijn altijd beter dan het midden van de kanalen, omdat de bodem daar vaak bedekt ligt met slibafzet.

Zeker langs smalle kanalen doe je er goed aan geluid tot een minimum te beperken. Zelfs als een kanaal door bebouwd gebied loopt probeer ik zo stil mogelijk te zijn; baat het niet, dan schaadt het niet. Maar zelfs als je muisstil bent, is de rust verstoord zodra je een aanbeet krijgt. Haak je dichtbij een karper, dan kun je het de komende uren wel vergeten. De rest van de school verlaat dan zeker je voerplek.

Alleen al daarom vis ik het liefst ver weg van mijn visplek. Als er geen obstakels zijn om snel in actie te schieten, kies ik ervoor mijn montage tussen de 50 en 100 meter weg te leggen. De rig op mijn linker- en rechterhengel kunnen dus zo maar 200 meter uit elkaar liggen. Met zo’n groot bereik vis ik veel water af en kom ik snel op de productieve plekken.

 ======================================== 

De rig op mijn linker- en rechterhengel kunnen dus zo maar 200 meter uit elkaar liggen.

=========================================

Ik werp mijn montage overigens niet, maar ik loop ze uit. Na het inleggen of -kort- inwerpen loop ik terug met geopende molenbeugel, de lijn houd ik met mijn vingers op spanning om geen lijnbocht te creëren. Als bomen of andere obstakels de doorgang verhinderen, trek ik mijn waadpak aan. Vooral bij het teruglopen zorg ik ervoor dat ik zo weinig mogelijk geluid maak. Vis je ver weg langs de oever, dan loop je het risico dat je aas in de oeverbegroeiing terechtkomt. Om dat te voorkomen plaats ik mijn hengeltoppen ver weg van de kant. Omdat dit een hoek kan opleveren die het zetten van de haak bemoeilijkt, plaats ik ook wel hengels op banksticks in het water, parallel aan de oever.

 

============================================

UITRUSTING TIPS

  • In het kanaal kun je eigenlijk niet zonder backleads. Ze camoufleren niet alleen de lijn voor schuwe karpers, maar zorgen er ook voor dat eventueel bootverkeer geen probleem voor je lijn oplevert.
  • Vis je in een weiland, zorg dan eerst dat je toestemming van de eigenaar hebt om er te vissen. Om de koeien uit de buurt te houden span ik een waslijn met een aantal banksticks rond mijn visplek.
  • Vergeet niet een waadpak mee te nemen. Dat is handig met het uitlopen van de lijn en essentieel voor het afstellen van je steunen in het water. Vergeet daarvoor niet om extra lange banksticks mee te nemen.
  • Als aasmontage en aas gebruik ik dezelfde rigs als voor stilstaand water.

=============================================

 

 Zonder een toploodje een onmogelijke visserij.

 

TREKROUTE

Karpers foerageren met ‘hun neus in de wind’. Op zoek naar voedsel trekken zij tegen de stroom in, zodat ze geuren en smaakstoffen gemakkelijk waarnemen. Zeker op plekken waar een flinke hengeldruk heerst, is het belangrijk dat de vis eerst de voerplek en daarna pas de lijn met daaraan de aasmontage vindt. Ik kies mijn visplek daarom waar mogelijk stroomopwaarts van mijn voerplek. In de regel vis ik twee hengels stroomafwaarts en eentje stroomopwaarts. De laatste hengel plaats ik aan de overzijde van het kanaal, zodat de lijn niet in de trekroute van de andere karpers ligt.

Ook in de kanalen zonder stroming hebben karpers een favoriete trekroute. Een aanbeet kan een tipje van de sluier oplichten. Gehaakte karpers vluchten doorgaans naar een veilige plek. Dat is hoogstwaarschijnlijk de tegengestelde richting van de trekroute, want dat is een bekende plek. Komt de run van de linkerhengel, dan komt de vis waarschijnlijk van links. Valt de lijn op de linkerhengel echter slap door een aanbeet, dan komt de vis waarschijnlijk van rechts.

 

VOEREN

Voor het vissen in kanalen werk ik met voersporen langs de oevers. Als ik voorvoer, verdeel ik het voer over een stuk van 300 tot 600 meter langs beide oevers. Zodra ik ga vissen (ook zonder voorvoeren) leg ik per hengel een voerspoor van een meter of 100.

De trekroute bepaalt hoe ik mijn haakaas plaats. Komen de vissen van links dan plaats ik twee derde van mijn voer links van mijn haakaas en een derde rechts. Zo kunnen de karpers zich rustig tegoed doen voordat ze op mijn haakmontage stuiten. Het voer aan de rechterkant zorgt ervoor dat het je de karper niet mist, die toevallig toch van rechts komt. Als ik de trekroute niet ken, leg ik mijn aas midden op de voerplek.

Net als zoveel vissers tegenwoordig, moet ik zuinig met mijn tijd omgaan. Daarom laat ik het voorvoeren vaak achterwege. Ik maak dan op de visdag een stevige voerplek, die een goede eetbui bij de karpers opwekt. Ze krijgen zo het vertrouwen om grote hoeveelheden te eten. Ik voer tussen de 3 en 5 kilo bij het begin van iedere sessie. Is het koud of heeft het water een laag visbestand, dan voer ik minder. Ik voer zelden meer en dan alleen voor een hele korte periode. Voer is duur, dat is voor mij zeker een beperkende factor.

 Wie dacht dat op polderkanalen alleen dunne torpedoschubs zwemmen heeft het mis. 

 

Als voer gebruik ik bij voorkeur alleen boilies. Die zijn selectiever dan particles en pellets, waarmee je vaak een ‘witvisprobleem’ veroorzaakt. Alleen als ik er zeker van ben dat het water een kleine voorn- en brasempopulatie heeft, gebruik ik particles en pellets. In 99% van de gevallen gebruik ik bodemaas. In de zeldzame gevallen dat ik in een kanaal een ‘moeilijke’ bodem tref, ga ik over op een pop-up montage. Ik kies dan voor een chod-rig.

‘Tiefs’ of ‘maren’ hebben zeker een charme en bevatten soms hele mooie vissen. Met de aanwijzingen die ik hier heb gegeven kun je een hele bijzondere tak van de karpervisserij beleven. Voor de visser die vooral op putten en plassen vertoeft, is het langgerekte water zeker een verfrissende afwisseling.

 

Beslist geen saaie wateren onder zulke luchten…