CHRISTIAN HUMMELINK – Levend azen…? Het is heet, bloedheet. De koperen ploert staat op zijn hoogste punt van de dag en drijft het kwik op tot ruim boven de dertig graden. In een ietwat ongemakkelijke, opgevouwen houding trotseer ik de brandende zon. Zweet parelt over mijn verbrande voorhoofd. Verderop lonken enkele populieren naar me, maar hun verlokkelijke schaduwen verliezen het ruimschoots van een rioolbuis van een spiegel, roerloos zonnend op slechts een halve meter van mijn haakaas.
Niets wijst erop dat de imposante vis zijn schoonheidsslaapje gaat onderbreken voor een smakelijke snack, maar ik weet wel beter. De truc met de maden heeft me immers nog niet vaak in de steek gelaten. De impasse duurt nu al ruim een kwartier. De vis, statig en breed, luiert bewegingsloos in het oppervlak. Even verderop beweegt het wel degelijk: een tiental maden probeert zich al wriemelend van mijn haak te bevrijden. Hun gekronkel veroorzaakt kleine rimpelingen in het oppervlak. Rimpelingen waarvan ik weet dat mijn gevinde tegenstander ze feilloos weet te detecteren. Daarom verroer ook ik geen vin.
Langzaam voel ik het bloed uit mijn gehurkte benen wegtrekken. Tintelingen nemen bezit van mijn vermoeide voeten. Dan zie ik opeens door mijn Polaroid waar ik al die tijd op heb gewacht. De spiegel wappert één keer heel lichtjes met zijn borstvinnen, kieuwdeksels slaan rustig open en dicht. Dit gaat lukken, ik voel het. Uit ervaring weet ik dat de karper allang besloten heeft om die kleine kronkelaars naar binnen te slurpen, het is nu slechts een kwestie van minuten. Vol spanning kijk ik toe hoe het wapperen toeneemt, alsof de vis het geurspoor van de maden naar zijn baarddraden dirigeert. De kieuwdeksels klapperen nu sneller heen en weer, begeleid door happende bewegingen van vlezige, oranje lippen. Nerveus trek ik een paar centimeter lijn van mijn molenspoel. Natuurlijk staat de slip goed afgesteld. Toch boezemt deze vis ontzag in. Haken is één, maar zal het me lukken om deze oerspiegel uit het wier te houden?
Tijd om te twijfelen is er nu niet meer. Centimeter voor centimeter zie ik de afstand tussen de spiegel en mijn haakaas kleiner worden, tot het allesbeslissende moment waarop mijn trosje maden rustig van het wateroppervlak wordt geplukt. Ik zet de haak en zet me schrap voor een allesvernietigende krachtsexplosie… maar die komt niet! Tot mijn verbazing lijkt de vis totaal niet te beseffen wat er aan de hand is. Even ben ik van mijn à propos, tot het besef doordringt dat ik hier waarschijnlijk een nieuw oppervlakte-pb aan de lijn heb. Terwijl ik de druk flink opvoer grabbel ik naar mijn net en voor de dril goed en wel begonnen is trek ik een fantastische spiegel tegen het spreidblok!
LEVEND AAS
Het maakt niet zoveel uit welke visserij je beoefent, elke visser kent de kracht van levend aas. Ontelbare keren fietsten we vroeger naar de dierenwinkel voor ‘een kwartje maden’ omdat die toch net een stukje beter vingen dan een balletje witbrood. De hele tuin werd omgespit op zoek naar wormen, een killer voor grote brasem en zeelt, of om een lading baarzen uit het kantje weg te peuteren. En dan vriend snoek…, voor mij bestond er geen mooiere manier van snoeken dan met een levende aasvis. De grote oranje snoekdobber die steeds zenuwachtiger door het water begon te bewegen was altijd een perfecte indicatie voor een naderende aanbeet. Het aasvisje voelde immers op zijn klompen aan dat hij binnen afzienbare tijd tussen de kaken van een vraatzuchtige groene rover zou verdwijnen!
“Er is echter één aspect van attractiviteit dat bij vismeelboilies ontbreekt, een niet te onderschatten aspect bovendien: beweging!
BEWEGEND EIWIT
Dat ook karper niet vies is van een levend hapje mag geen verrassing heten. Het natuurlijke menu van karpers bestaat zelfs voor het grootste gedeelte uit dierlijk voedsel. Slakjes, mosselen, watervlooien, tubifex, vlokreeftjes en zelfs rivierkreeften helpen de karper doorgaans aan een flinke portie eiwitten. Aangezien deze beestjes over het algemeen niet voor het oprapen liggen kiezen vissers vaak voor een vervanger waar ze makkelijker toegang tot hebben. De meest toegankelijke maar ook meest stereotiepe manier om in deze eiwitbehoefte te voorzien is door boilies op basis van vismeel te gebruiken. Qua voedingswaarde zit je daarmee goed en vismeelboilies hoeven zich allang niet meer te bewijzen als het om vangkracht gaat. Er is echter één aspect van attractiviteit dat bij vismeelboilies ontbreekt, een niet te onderschatten aspect bovendien: beweging!
Een levend dier beweegt en is daardoor door een karper zowel visueel herkenbaar als via het gevoelige zijlijnorgaan. En ook voor bewegende, levende aassoorten zijn er voldoende alternatieven voorhanden. In de penvisserij zijn bijvoorbeeld een dikke dauwpier, een trosje mestpieren of een naaktslak bewezen aassoorten. Sterker nog, voor de instant visserij vind je vrijwel niets beters! Ook in de afstandsvisserij is de populariteit van levend aas behoorlijk toegenomen. Denk maar aan het gebruik van maden bij het spodden. Een (semi-) vastloodmontage met een zogenaamde maggot clip aan de hair doen de rest.
LUSTELOOS
Het idee om levend aas ook bij de oppervlaktevisserij in te zetten werd in mijn geval min of meer uit nood geboren. Iedereen kent ze wel, die bloedhete zomerdagen waarop je het beste in of aan het water kunt zijn. Zonder hengels welteverstaan, want ook voor de vissen is het vaak te warm om iets anders te doen dan luieren in het zonnetje. De ochtend- en avonduurtjes zijn dan de tijdstippen dat je als penvisser je slag moet slaan.
Op precies zo’n dag was ik in de zomer van 2010 aan mijn thuiswater te vinden. Ik had duidelijk de slag gemist. De productieve ochtenduurtjes waren visloos voorbij gevlogen en inmiddels had het hele karperbestand zich lusteloos in het oppervlak geparkeerd. De penmontage werd vervangen door een enkele haak met daarop een geurige hondenbrok. Maar wat ik ook probeerde, het lukte niet om de vissen tot azen aan te zetten en mijn haakaas bleef onaangeroerd.
Struinend door het dorre, vergeelde gras was ik bijna op het punt aanbeland om de handdoek te gooien, toen ik ineens een sprinkhaan door de lucht zag vliegen. Meteen dwaalden mijn gedachten af naar vakanties in het buitenland. Op de snelstromende beekjes had ik daar menigmaal mijn geluk beproefd op forel. Spinners, lepels, plugjes… ze legden het allemaal af tegen een sappige worm. Maar die worm moest op zijn beurt weer zijn meerdere erkennen in de sprinkhaan. Niet zo vreemd natuurlijk.
De graskanten langs die beken waren vergeven van de sprinkhanen en een sprinkhaan… nou ja die springt! Aan zo’n sprong gaat niet bepaald een risicoanalyse vooraf en dus wil het geval dat er nogal eens zo’n springgrage rakker in het water belandt. Daar vormt hij vervolgens een smakelijke hap voor de eerste de beste vis die in de buurt zwemt. Enfin, de sprinkhaan was tijdens die vakanties dus de absolute hardloper om forel en kopvoorn aan de schubben te komen.
SLURP!
Voorzichtig prikte ik een vers gevangen sprinkhaan op mijn haakmaat 8, gevolgd door een stukje foam. Zouden de karpers net zo gewend zijn aan het pakken van sprinkhanen als de gemiddelde beekbewoner? Het antwoord kwam sneller dan me lief was. Uiterst behoedzaam liet ik mijn sprinkhaan zakken, vlak voor een zonnebadende karper. Toen ging alles razendsnel. De sprinkhaan had het oppervlak nog nauwelijks geraakt toen de vis het arme dier in een pijlsnelle reflex naar binnen zoog. Ik was zo verrast dat ik een fractie van een seconde wachtte met slaan… precies genoeg tijd voor de vis om tijdens het heffen van de hengel het insect weer uit te spugen! De geschrokken karper ging er met een woeste kolk vandoor en liet mij niet alleen achter met een hartslag van honderdtachtig, maar ook met een onbetaalbare ervaring.
PRAKTISCH
Ondanks de succesvolle primeur van het ‘levendazen’ op karper, bleek de sprinkhaan al gauw niet het meest optimale oppervlakte-aasje te zijn. Zeker wanneer een vis in eerste instantie niet geneigd is tot azen, is beweging de doorslaggevende factor om een vis te triggeren. Dit is met het gebruik van sprinkhanen wel een heikel puntje. De levensverwachting van een sprinkhaan gaat namelijk drastisch naar beneden wanneer hij, voorzien van een haak, in het water gegooid wordt…
Met een minuut of twee heb je het wel gehad en dat is in de meeste gevallen niet voldoende om een stoïcijns zonnende vis over de streep te trekken. Maden doen het wat dat aangaat een heel stuk beter. Zelfs na een uur blijft er van een trosje maden genoeg beweeglijke en dus visuele aantrekkingskracht uitgaan. Mijn montage is even simpel als doeltreffend: ik prik er een stuk of tien op een haakje 8, af en toe afgewisseld met een stukje foam voor het benodigde drijfvermogen. Let wel goed op dat je de maden maar héél lichtjes aanprikt. Dit zorgt ervoor dat je ze niet lek prikt en dat is een voorwaarde voor een lange levensduur. De haakpunt hou ik altijd vrij.
TACTISCH
Het hangt een beetje van de omstandigheden af hoe je jouw aasje aan een zonnende vis kunt presenteren. Als stelregel hanteer ik: zo ver af als nodig, zo dichtbij als mogelijk. Bij een vis die tussen het wier ligt kom je er negen van de tien keer mee weg als je het aas op slechts een centimeter of vijf van de vis laat zakken. De hengel wordt dan door het wier aan het zicht van de vis onttrokken.
Heeft de vis een wat vrijer zicht, dan neem ik het risico niet dat mijn hengel in het blikveld van de karper terecht komt. Een kort worpje heeft dan de voorkeur, waarbij het uiteraard zaak is om de vis niet te veel te verstoren. Een meter of twee achter de vis werpen en dan het aas voorzichtig tot op een halve meter van de vis brengen werkt vaak uitstekend. Voor grotere afstanden kun je uiteraard een floater controller gebruiken, maar aangezien dit de precisie en subtiliteit niet ten goede komt laat ik dit hulpmiddel indien mogelijk achterwege.
ENGELENGEDULD
Wanneer het haakaas eenmaal goed in positie ligt kun je gerust de tijd nemen om het aas het werk te laten doen. De aangeworpen vis gaat meestal nergens heen en met de krioelende maden aan de haak werkt de tijd in je voordeel. Laat je vooral niet ontmoedigen door een koppige karper die het aangeboden lekkers straal lijkt te negeren. Elke beweging van de maden wordt namelijk zonder problemen opgemerkt door de gevoelige zintuigen. Ervaring leert dat het geduld van een karper eerder op raakt dan het geduld van een karpervisser: vroeg of laat besluit de vis om het aas te pakken.
ZWEET
Toegegeven, de heetste uurtjes van een echte zomerdag blijven hoe dan ook niet het beste tijdstip om karpers tot een lekker hapje te verleiden. Maar bedenk wel dat die hitte vaak het hele bestand naar het oppervlak lokt, inclusief de toplaag. En dat biedt kansen! Met drijvend levend aas kun je heel selectief op die toplaag vissen, waardoor het soms bijzonder lonend kan zijn om je langs de waterkant in het zweet te werken. Geloof me, het gevoel dat door je heen gaat wanneer een bak jouw trosje maden naar binnen slobbert: het kan nog zo heet zijn, maar daarvan lopen de koude rillingen over je rug!