Warmer zeewater is goed geweest voor de komst van zeebaars, heek, ansjovis en inktvis. Tegelijkertijd lijkt kabeljauw geleidelijk uit de Noordzee te verdwijnen. De visstand wordt gevarieerder en dat komt niet doordat sommige soorten koelere wateren opzoeken. De Noordzee is onzichtbaar en ingrijpend aan het veranderen en sportvissers gaan dat merken.
De veranderende visstand is complexer dan enkel de beschuldigende vinger richting beroepsvisserij te wijzen.
Door Arno van ’t Hoog
Het heeft de kranten niet gehaald, maar hartje zomer luidden visserijbiologen de noodklok voor kabeljauw in de Noordzee. Ondanks jaren van strenge visquota en herstel staat het kabeljauwbestand er slecht voor. Visserijinstituut ICES adviseert om de vangst in 2020 met 60 procent te beperken. Er was al eerder zorgelijk nieuws, toen in april 2019 een totaalverbod werd ingesteld voor de kabeljauwvisserij in het Kattegat, de ooit rijke kabeljauwgronden tussen Denemarken en Zweden. De vangsten in dat gebied lopen al jaren terug, en zelfs als volgend jaar alle boten aan de ketting blijven zal er in 2021 waarschijnlijk geen herstel te zien zijn.
De kabeljauwbestanden verschuiven…
Kattegat
Toch is het niet overal kommer en kwel. Biologen adviseren namelijk om de kabeljauwquota voor de Barentszzee en de wateren rond IJsland met 2 tot 3 procent te verhogen. De vangsten bij IJsland gaan sinds 2007 elk jaar verder omhoog. De ontwikkeling van de kabeljauwstand in het noorden van de Noordzee is een beetje omgekeerd aan de wateren in het zuiden.
Die noordwaartse trend is al 30 jaar stapsgewijs aan de gang. Het lijkt alsof kabeljauw ‘wegtrekt’, omdat de vis van kouder water houdt. Alsof de voorkeur van de kabeljauw bepaalt waar de vis wordt gevangen. Die verklaring is toch iets te eenvoudig om waar te zijn: kabeljauw is geen watje en vlucht niet zomaar weg als het water een of twee graden warmer wordt.
Zo zijn er interessante proeven gedaan met 3000 kabeljauwen met een zendertje in de Noordzee, Barentszzee, Kattegat, en wateren in rond IJsland en Noorwegen. De gezenderde vissen zwemmen honderden kilometers kriskras rond op zoek naar voedsel. Het blijkt dat kabeljauw zich prima voelt bij zeer uiteenlopende temperaturen. Variërend van minus anderhalve graad in het noorden, tot bijna plus twintig graden in het zuiden van de Noordzee.
Ook bijzonder: kabeljauw zwemt niet automatisch weg als de temperatuur oploopt, zelfs niet als koeler water in de buurt is. Volwassen kabeljauw laat de keuze voor zijn leefomgeving in ieder geval door veel meer zaken bepalen dan door temperatuur. Als er voldoende voedsel te vinden is, dan is een paar weken bij 18 graden ook prima.
Toch speelt oplopende watertemperatuur wel degelijk een belangrijke rol in de levenscyclus van de kabeljauw, zelfs al gaat het maar om een of twee graadjes temperatuurstijging. In milde jaren paaien kabeljauwen bijvoorbeeld een week of twee eerder dan na een elfstedenwinter. Bij koudbloedige dieren als vissen bepaalt de watertemperatuur namelijk de ontwikkeling van eitjes en de timing van de voortplanting.
De noordwaartse trek van kabeljauw is al 30 jaar stapsgewijs aan de gang.
Twee graden warmer
Iedereen kent de grafieken die vertellen dat de gemiddelde temperatuur in Nederland de laatste decennia is gestegen. We hebben mildere winters gekregen, en meer warme perioden in voorjaar en zomer. De jaargemiddelde temperatuur ligt nu bijna twee graden hoger dan in 1906. In zee is dat ook te merken; de Noordzee is gemiddeld 1,7 graden warmer geworden. Gemiddelden vertellen niet alles, want er zijn grote verschillen. In ondiep water kan het in de zomer stukken warmer worden dan op twintig meter diepte op de Doggersbank. Zo was de Waddenzee in augustus 2018 na twee hittegolven 4 graden warmer dan het langjarig gemiddelde, met een piektemperatuur van tegen de 24 graden. Gevolg: sterfte onder kokkels, die in de zon op droogvallende wadplaten bij temperaturen boven de 32 graden massaal het loodje legden. De opwarming verderop in het diepere deel van de Noordzee gaan veel trager en kent ook minder uitschieters: de gemiddelde temperatuurstijging in de Noordzee bedraagt sinds 1990 ongeveer 0,6 graden per tien jaar.
Verschuivingen
De laatste dertig jaar zijn er dus verschuivingen te zien. In de Noordzee paaien kabeljauwen tegenwoordig enkele weken eerder. Vooral in het zuiden is die verschuiving groot. Kabeljauwlarven eten piepkleine roeipootkreeftjes, die op hun beurt grazen op de massale algenbloei die elk voorjaar optreedt. De vislarven komen tegenwoordig vroeger uit het ei, terwijl hun geboorte netjes moet samenvallen met de komst van roeipootkreeftjes en daar zit een probleem: de komst van de roeipootkreeftjes is in al die jaren niet mee veranderd.
 De piepkleine roeipootkreeftjes voeden zich met de algen. Tenslotte doet kabeljauw zich tegoed aan de roeipootkreeftjes.
Kabeljauwlarven vinden daardoor waarschijnlijk in het zuiden van de Noordzee minder voedsel en dat is weer van invloed op de overleving. In de zee voor de kust van Nederland en Duitsland worden tegenwoordig nog maar weinig 1-jarige kabeljauwtjes gevangen, terwijl dat rond 1985 nog belangrijke gebieden waren voor jonge kabeljauw.
Tot slot speelt commerciële visserij een rol in alle verschuivingen. De kabeljauwstand in Schotse en Engelse wateren is sterk achteruit gegaan, en dat heeft veel te maken met een te hoge visserijdruk. Het is kortom lastig om klimaatverandering als de enige of belangrijkste oorzaak aan te wijzen. Het is in ieder geval zo dat de combinatie van overbevissing en warmer water de kabeljauw de verkeerde kant op helpt.
De combinatie van overbevissing en warmer water helpt de kabeljauw de verkeerde kant op.
Kabeljauw is een van de best onderzochte vissoorten en deze vis laat zien dat gevolgen van warmer zeewater eigenlijk altijd indirect en via omwegen de visstand beïnvloeden. Wat we nu weten: de meeste vissen gaan echt niet op de vlucht omdat ze last krijgen van hittestress. Veel Noordzeevissen kunnen als ze eenmaal volwassen zijn prima omgaan met zeewater dat gemiddeld 2 graden warmer is.
Opwarming van het water werkt meer via de jonge levensfasen, zoals de voortplanting en het voedsel dat vissenlarven nodig hebben om snel te groeien. Dat is ook bij andere, minder opvallende vissen te zien. Zeer talrijke soorten zoals haring, zandspiering en sprot doen het in de Noordzee minder goed dan in de jaren negentig. Dat heeft alles te maken met veranderingen in de soortensamenstelling en rijkdom van de belangrijkste prooien: algen en roeipootkreeftjes. Zandspiering en sprot blijven daardoor tegenwoordig wat kleiner, en de jaarlijkse populatieaanwas is fors afgenomen. Dat werkt ook door op de groei van andere visbestanden, want vis zoals zandspiering is een belangrijke prooi voor opgroeiende kabeljauw, schelvis en makreel.
In afgelopen zomers hadden we extreem hete dagen, op zee is dat ook goed te merken.
Toch levert opwarming van het zeewater ook positieve veranderingen. Want waar de ene vissoort in aantal vermindert, komt er ruimte voor andere soorten. En dat is precies wat er op beperkte schaal al zichtbaar is. Sinds een aantal jaren vangen beroepsvissers vaker heek (Merluccius merluccius), vooral tijdens pelagische visserij op makreel en blauwe wijting. De vis heeft een opmars gemaakt naar noordelijker wateren. Heek zwemt verder uit de kust, dus de kans op hengelvangsten vanaf de wal is niet zo groot.
Een andere vis in opmars is de zeebaars, die steeds vaker in de Noordzee wordt gevangen, niet zelden vanaf havenhoofden in IJmuiden, Hoek van Holland of de Maasvlakte. De zomerse verspreiding van deze vis reikt van Marokko tot Noorwegen, maar de paai vindt grotendeels plaats ten zuiden van het Kanaal, al zijn er al in 2004 en 2005 ook paairijpe zeebaarzen gevangen in een beschut Noors fjord.
 Zeebaars is met een opmars bezig en daar zijn we als sportvissers natuurlijk erg blij mee!
De verklaring voor de opmars in onze kustwateren heeft iets te maken met klimaatverandering. Mildere winters zorgen er waarschijnlijk voor dat zeebaars minder vaak en ver wegtrekt naar zuidelijker water. De vis heeft een groter leefgebied gekregen, waar andere vissoorten bovendien minder talrijk zijn geworden. Mogelijk paait de zeebaars nu zelfs in noordelijker streken. Toch floreert de zeebaarsstand niet: door overbevissing staat de soort nog altijd zwaar onder druk. Commerciële en sportvisvangsten zijn fors beperkt, maar herstel tot oude niveaus gaat nog jaren duren.
Bietsers
Opvallende andere succesvolle nieuwkomers zijn enkele soorten pijlstaartinktvissen (Loligo forbesii, Allotheutis subulata), waarvan de vangsten sinds de jaren negentig spectaculair zijn toegenomen. Milde winters zorgden ervoor dat pijlinktvissen konden overleven; sommige soorten hebben inmiddels een groot deel van de Noordzee gekoloniseerd. Onderzoekers vermoeden dat niet alleen de watertemperatuur een rol speelt; de lage visstand biedt leefruimte en minder competitie. Het is goed mogelijk dat inktvissen een open plek innemen en bij verdere opwarming nog talrijker kunnen worden. De inktvis is een blijvertje en gericht vissen wordt steeds interessanter.
Warmer water biedt ook kansen voor kleinere soorten als sardines en ansjovis. Echte nieuwkomers zijn het niet, want ansjovis deed het voor de aanleg van de Afsluitdijk ook al goed in de ondiepe, lauwe wateren van de Zuiderzee. Het inleggen van gezouten ansjovis was ooit een winstgevende activiteit in veel vissersplaatsen.
Tot slot zijn er soorten in opmars, met een uiterlijk die echt aan de subtropen doen denken: mul, zeekarper, zeebrasem en verschillende soorten lipvissen. In 2016 werden zelfs bonito’s gevangen vanaf de pier in IJmuiden, en ook uit Scandinavië kwamen meldingen. Ten zuidwesten van Engeland wordt de blauwvintonijn vaker gespot, net als in Deense en Noorse wateren, terwijl in 2018 een Urker visser per toeval een blauwvin van bijna twee meter uit de Noordzee haalde.
Blauwvintonijn
Blauwvintonijn is geen nieuwkomer of profiteur van een veranderend klimaat. In Noorwegen en Denemarken bestond in 1965 een florerende blauwvinvloot. Denemarken kende zelfs een sportvisvereniging – de Scandinavian Tuna Club – die jaarlijks een toernooi hield. De leden schreven jaarlijks zo’n vijfhonderd vissen in de boeken. Ook op de Doggersbank werd op haring en makreel jagende blauwvin gevangen, totdat het bestand door overbevissing verdween.
Dat we meer blauwvintonijn zien is geen gevolg van alleen warmer zeewater. Het is vooral te hopen dat de vis de kans krijgt om zich verder te herstellen. De soort zou een opmerkelijke toevoeging zijn aan het visbestand van de Noordzee. Op dit moment loopt er onderzoek waarbij sportvissers en onderzoekers blauwvintonijn proberen te vangen om ze van een zender te voorzien. Dat moet meer gaan leren over de migratie: waar de vissen vandaan komen en overwinteren.
Bijstellen
Als de klimaatscenario’s kloppen, dan zal de gemiddelde temperatuur van het Noordzeewater geleidelijk verder oplopen. Toch is het lastig om te voorspellen wat dat precies betekent voor verschillende vissoorten, laat staan de vangsten van sportvissers. Het is niet zo dat de ene vissoort simpelweg de andere soort vervangt: dat heek en zeebaars de plaats innemen van kabeljauw, of inktvis de plek van tong, en mul de plaats van schol. Het is waarschijnlijker dat al die soorten door elkaar gaan voorkomen, en dat de aantallen geleidelijk verschuiven.
Onderzoekers hebben met historische gegevens berekend dat de productiviteit van veel vispopulaties in de Noordzee fors is teruggelopen door een oplopende watertemperatuur. Dat is een gevolg van de onzichtbare veranderingen in het ecosysteem van algen en plankton die doorwerken op alle vissoorten van zandspiering tot tarbot.
Opwarming van het zeewater betekent dus ook dat sportvissers net als de beroepsvisserij ook veranderingen merken in aantallen en soorten. Aanpassen is onvermijdelijk en dat begint met nadenken over de eigenschappen en stekken van nieuwe soorten plus ander vismateriaal. Of de balans van alle verschuivingen onder water uiteindelijk positief of negatief uitpakt op vangsten en visplezier weten we pas over een aantal jaar.
Literatuur:
Christopher M. Free (2019) Impacts of historical warming on marine fisheries production. Science 363: 979-98
David Righton (2010) Thermal niche of Atlantic cod Gadus morhua: Limits, tolerance and optima. Marine Ecology Progress Series 420: 1-13
Lotte W. Clausen (2018) Shifts in North Sea forage fish productivity and potential fisheries yield. J. Appl Ecol 55: 1092-1101