Slurpende riviervis in de oppervlakte

Zo rond deze tijd, half mei, bij hogere temperaturen en een aantrekkend insectenleven, breekt de betere periode aan om met de broodkorst op winde te gaan vissen. De rivieren zijn hiervoor de beste wateren. Verwacht geen supersterke vissen, maar wel een heerlijke visuele en spannende visserij op een echte riviervis. Florian Läufer vertelt erover in dit artikel.

Door Florian Läufer

Ken jij een spannendere manier van vissen dan met een drijvend korstje aan de oppervlakte? Ik dus ook niet! Ronduit nostalgisch als ik terugdenk aan de tijd waarin ik als kind met drijvend brood mijn eerste karpers ving op een klein verenigingswater. En die techniek werkt vandaag de dag nog steeds. Niet alleen karpers zijn verzot op een drijvend stukje brood trouwens, grote winde lust er ook wel pap van!

In het warme voorjaar en de zomermaanden zijn de stromende rivieren bevolkt met heel wat windes. Geloof maar dat daar dikke jongens tussen zitten. Iedere stek waar je een onderbreking van het monotone karakter van een rivier vindt is potentieel top. Overhangende bomen, brugpeilers, vertakkingen; allemaal goed voor winde! Het moeilijkst aan deze visserij is het vinden van een goed toegankelijke stek. Echt! De visserij is wat dat betreft kinderspel. Veel gedoe is volstrekt niet nodig. Een goed stel schoenen, hengeltje, molen, wat haakjes en brood… Heel veel brood. Daarmee ga ik op pad. Voor een dagje vissen ga ik met tot wel tien(!) broden op pad. Natuurlijk zoek ik dan wel goedkoop brood uit, winde is heus geen fijnproever die alleen maar crème de la crème speltbrood wil. Goedkoop tostibrood (casino wit) is perfect om mee te voeren.

Hij pakt hem…

Hartkloppingen

Aan het water aangekomen trek ik twee tot drie boterhammen in grote stukken en werp deze in de stroming. Zowel in de stroomnaad als middenin de stroming. Overhangende struiken zijn goed, dus probeer ik de korstjes zo in de rivier te mikken dat ze daar voorbij drijven. Maar ook wanneer er geen overhangende obstakels te vinden zijn is winde een vissoort die zich graag in de buurt van de oevers ophoudt.

Het brood drijft langzaam met de stroming mee en ondertussen houden wij die witte plukjes brood nauwlettend in de gaten. Als een hongerige winde in de buurt is dan duurt het niet lang voor hij omhoog zal komen om die pluimpjes brood tussen zijn dikke lippen te klemmen, niet te missen!
Goed dat klinkt allemaal wel erg eenvoudig. In de praktijk leg je vaak heel wat meters af voordat de eerste vis omhoog komt. Tijdens die zoektocht blijf je boterhammen in stukjes trekken en bijvoeren. Zo ontstaat een haast eindeloos lang voerspoor waar je achteraan blijft lopen. Soms wel kilometers lang. Totdat… “Daar! Een kolk! En nog een!” Een bronsgoud gekleurde kop zuigt broodvlok na broodvlok van het wateroppervlak.
Als je hart nu niet in je keel klopt dan moet je echt eventjes bij je huisarts op bezoek; waarschijnlijk is er iets mis met je. Probeer nu maar eens je hengel op te tuigen: van je eens zo vaste handen is nu niets meer over.

Daarom is het dus slim om je hengel al op voorhand op te tuigen. Als je nu nog een haakje aan je lijn moet gaan knopen is dat op de eerste plaats vanwege de adrenaline haast niet te doen en vaak duurt het ook gewoon te lang. Zodra dat haakje eindelijk bevestigd is zitten die windes al lang weer ergens anders!

Een ‘supervoorn’ aan de haak…

 

Voorbereiding

De eerste voorbereidingen kun je thuis al doen. Je lijn invetten. Een nylon ( of beter nog fluorocarbon) lijn van 22/00 tot 25/00 is ideaal en dik genoeg om contact met obstakels als takken of rotsen te overleven. Omdat je lijn het best drijvend is voor het meest controle over je haakaas én het meest succesvol met aanslaan, vet ik hem in. Dit doe ik door de laatste 30 tot 40 meter lijn met lijnvet ingevette doek te voeren. Het enige wat je dan nog nodig hebt is een scherpe haak. Zelf gebruik ik alles tussen maat 4 en 10. Die haak knoop je simpelweg aan de hoofdlijn en klaar ben je. Simpeler kan toch niet?

Als vuistregel voor de juiste haakmaat kun je stellen dat een muntje van 1 cent net in de haakbocht moet passen. Dat klinkt misschien heel groot, maar vergeet niet dat je voor winde best een stevige portie brood mag voorschotelen. Een vlok ter grootte van een walnoot is helemaal niet vreemd. De vissen die je gaat vangen zijn waarschijnlijk groter dan 50 cm, dus in verhouding is dat zo groot ook weer niet. Als aas om de vis te lokken is dat goedkope brood fantastisch, aan de haak presteert het echter stukken minder. Het blijft slecht zitten. Beter is het om als haakaas te kiezen voor een korststukje van een vers (wit)brood. Dat korstje kun je zelfs nog taaier maken door het brood in een plastic zak te wikkelen en een nachtje in de koelkast te leggen. Als je het aas op deze manier voorbereidt blijft het aan de haak minutenlang goed.
Voor het op de haak plaatsen van een korst kun je het best een langwerpig stukje korst afscheuren, dubbelvouwen en je haak door de ‘vouw’ drukken. Duw de punt van de haak door beide zijden van de korst, dan de haak terugtrekken in het brood zodat je hem bijna niet meer ziet, en klaar ben je!

  Aanwezig op zowel kleine als grote rivieren…

 

Slurpen

Op de plaats delict, waar de eerste stukjes brood van het wateroppervlak gezogen worden blijven we staan. Onze hengels zijn gebruiksklaar en de haken beaasd. Nu proberen we onze haakkorstjes in het spoor van die windes aan te bieden. Echt werpen kunnen we niet, daar zijn de korstjes te licht voor. Maar als we ze enkele seconden in het water laten dopen zijn ze al stukken zwaarder en zo kunnen we de vissen toch een meter of 10 tegemoet komen met een worpje.

Rondom onze haakaasjes strooien we nog wat losse stukjes brood om de vissen aan de praat te houden. Het is zaak om de korstjes waar onze haken in verstopt zitten goed in de gaten te houden. Heel belangrijk is het om te zorgen dat het haakaas mooi met de stroming meedrijft. Daarom trek ik met mijn vrije hand geregeld lijn van de molen zodat mijn aas keurig met de rest meedrijft en er zodoende geen argwaan onder water ontstaat. Als het aas eindelijk bij de windes is gearriveerd dan wordt hij waarschijnlijk snel te grazen genomen. Maar reageer niet te snel! Vaak slaat men al aan als er een kolkje zichtbaar is en het korstje net onder water is verdwenen. Dat lijkt op het eerste gezicht misschien ook wel het juiste moment, maar is het soms niet. Het lijkt echt op een goede aanbeet, maar als je dan aanslaat trek je het aas op het laatste moment voor de neus van een winde weg! Windes kunnen soms best treuzelkonten zijn. Daarom is het beter om nog heel even te wachten. Je wacht tot je lijn in beweging komt. Pas dan weet je zeker dat de vis het aas in zijn muil heeft. Als een winde het aas in zijn bek heeft gepakt spuugt hij het zelden weer uit.

Windes hebben er een handje van om centimeters voor het aas plots om te draaien, soms lijkt het dan of je beet hebt… Maar in feite is er niets aan de hand, voor niks hartkloppingen! Gewoon wachten tot de lijn in beweging komt dus.

Sommige windes heb ik gevangen nadat ik 10, 15 of zelfs 20 seconden wachtte nadat ik dacht een aanbeet gezien te hebben. De lijn kan op grote afstand ook een prima beetindicator zijn, maar daar kleeft wel een nadeel aan. Soms is het lastig zien of een winde jouw broodvlokje, of een gevoerd exemplaar te pakken heeft genomen.

Zijn ze niet prachtig?

 

Dobberen

Zo simpel als het soms lijkt, zo snel kunnen die grote windes ook weer vertrokken zijn. Windes zijn schuw en makkelijk te verstoren. Als je bijvoorbeeld te vroeg aanslaat kan het zomaar zijn dat een hele groep azende windes in een oogwenk vertrekt. Dan is je kans meestal verkeken, maar soms krijg je toch nog een tweede kans. Na een vis gevangen te hebben is het meestal definitief over op een stek. Dan kun je beter een stuk stroomafwaarts verkassen om de windes daar weer op te vangen. Na een paar uur rust kun je wel weer terugkeren naar die goede stek, dan zijn ze er weer klaar voor.

Voor de visserij op afstand maak ik graag gebruik van dobbers. Doorzichtige dobbers die ik direct tegen het dobberlichaam uitlood. Een onderlijn van een meter lengte zorgt ervoor dat de vissen de dobber vaak niet eens opmerken. Aanslaan doe je vanzelfsprekend als de dobber onder duikt. Vaak is dat een paar tellen nadat de winde de korst naar binnen heeft geslurpt. De lange onderlijn geeft speelruimte en pas als hij die heeft strak gezwommen gaat de dobber onder, je slaat zelden mis.
Natuurlijk gebeurt het ook weleens dat er niets gebeurt. Je krijgt geen aanbeet, maar de dobber is inmiddels al zo’n 30 meter van je afgedreven. Dan moet je de montage dat hele eind dus weer binnendraaien. Luid stuiterend over het wateroppervlak ketst je dobber terug richting de oever; windes hebben er een hekel aan! In dat geval zou het beter zijn om zonder dobber te vissen. Aan de andere kant krijg je aanbeten op grote afstand zonder dobber soms te laat door, met als gevolg een zeer diep gehaakte vis. Dan kies ik er liever voor om een winde minder te vangen, maar hem wel zonder schade weer terug te kunnen zetten.

 

Verslavend

Deze visserij is ronduit verslavend. En het mooie is dat goede stekken jaar in jaar uit steeds weer goed blijken te zijn. Windes houden zichzelf doorgaans steeds rondom dezelfde plaatsen op. Op mijn thuiswater bijvoorbeeld kan ik voor de vissessie vaak al voorspellen ter hoogte van welk bosje de eerste aanbeet komt. Het mooie aan deze visserij is dat wanneer de hengeldruk toeneemt de visserij inderdaad moeilijker wordt. Windes zijn er gevoelig voor, maar hun geheugen is niet al te best… De volgende dag zijn ze die hengeldruk vaak alweer vergeten en dan maak je dus gewoon weer een goede kans! Geloof je het niet? Probeer het maar eens!

Natuurlijk hoef je niet per se de hele rivieroever af te lopen, dat kan ook drijvend vanuit een bootje! In plaats van wandelen kun je nu driften. Zodra je de vis gevonden hebt kun je de boot op een klein afstandje ervandaan ankeren. Super effectief!

Een schepnet is wel een must, want ze zijn moeilijk vast te houden bij het onthaken.

 

gerelateerde artikelen

Instagram