In de luwte

Overwinteringsstek

In het allereerste artikel van deze serie schreef ik in Dé Karperwereld 113: “Hoewel geen zin gelogen is in de verhalen die volgen, is ook niet ieder woord helemaal waar. Om de simpele reden dat ik erg gehecht ben aan de rust op de plekken waar ik mijn avonturen tot op de dag van vandaag beleef.” Terwijl ik in de eerste maanden van dit jaar de boot rustig door het nog ijskoude water stuurde, realiseerde ik mij eens te meer de noodzaak daartoe.

Tekst & foto’s: Ewout Smeerdijk

Het was de afgelopen jaren aanmerkelijk drukker geworden op de plassen. Begrijpelijk ook. De weelderige natuur was uitzonderlijk mooi en de karpers spraken absoluut tot de verbeelding. Wie wilde daar nu geen deelgenoot van zijn? Eén bootje werden er twee, drie en soms wel vier, vijf of zelfs zes. Met elk twee man en toch minstens vier hengels aan boord. Omdat ik in alle rust in de natuur wilde verdwijnen, lagen die bootjes mij in de weg. Soms omdat mijn pen in hun blikveld lag, soms omdat de hoeveelheid hengels mijn heimelijk aangevoerde penvisstekken doorkruisten. De tijd en de aandacht die ik daarin had gestoken, werden abrupt tenietgedaan. Daarbij zag ik zo ontzettend graag de haviken jagen, de ijsvogels en de reeën van dichtbij, en de kiekendieven en uilen boven mijn hoofd. Die lieten zich met al die schuiten ineens veel minder zien.

Een vergeten plek

Deze winter stuurde ik de boot daarom naar gebieden waar ik niet eerder iemand zag. Tussen een woud van wildgroei en veenmos glinsterde me in een van die gebieden een bijzonder plekje tegemoet. Een eind verder weg, op een vergeten plek die voor de meesten aan het zicht werd onttrokken. Onder oude elzen vond ik een grote hoeveelheid braakballen. Voorlangs het rietland liepen er twee drachtige reeën kalm grazend voorbij. Het bevestigde de rust die ik er hoopte te vinden. Mijn enthousiasme werd des te groter toen ik de boot in een bocht kalm voorlangs de oever stuurde. Aan de wortelstronken te zien, lagen hier zomers flink wat waterlelies. Nu was het er vlak en schoon. In een holte tussen enkele struiken had ik iets gewekt. Narrig leek het zich te verplaatsen. Een diepe, lome golf uit de kant trok een spoor van bellen in het veen op weg naar een andere struik. Dat was het onmiskenbare teken van een karper!

Door een wildgroei van bomen en struiken…

Hier lagen blijkbaar karpers pal in de kant te overwinteren op amper 70 centimeter water.

Zo’n plotselinge ontdekking had het vermogen om je lichaam ineens met een aangename warmte te vullen. Zelfs op een koude dag in februari. De lome golf ontstak behalve een plezierige verwondering ook een diepe nieuwsgierigheid naar de plek die ik zomaar ineens had gevonden. Eens te meer toen hetzelfde schouwspel zich de keer daarop nog eens voltrok. Hier lagen blijkbaar karpers pal in de kant te overwinteren op amper 70 centimeter water. Tussen de wortelstronken en onder de struiken. De plek deed me denken aan een verhaal van Co, toen hij nog wekelijks zijn column publiceerde. Die las ik altijd graag. Ik herinner me zijn winterse avonturen met groot aas tussen de wortelstronken op ondiep water. Dit was net zo’n plek. In de omgeving was weliswaar dieper water te vinden. Toch kozen de karpers voor de beschutte luwte in de kant. Net als ik dat graag deed. Daar waar niemand ons zag.

Helaas had ik geen thermometer paraat die dag. De fraaie messing meter had ik jaren eerder eens verloren, nadat ik wegvoer zonder me te realiseren dat de thermometer nog buitenboord hing. Zonde. Desondanks was ik er ook zonder exacte metingen van overtuigd dat het water hier net iets aangenamer moest zijn dan elders. De bocht werd bijna volledig omsloten door bomen en struiken en lag daardoor in de luwte van vrijwel alle windrichtingen. Alleen een straffe noordoostenwind kon er bijkomen, hoewel zelfs die waarschijnlijk nog zou worden afgezwakt door de bomenrij ertegenover. In de late namiddag stond de zon bovendien precies op dit stukje van de oever. Dat lengende licht zou zijn uitwerking ook niet missen. Daarom lagen die karpers daar.

De bocht werd bijna volledig omsloten door bomen en struiken en lag daardoor in de luwte van vrijwel alle windrichtingen.

Het geloof is er

Aan het einde van maart waagde ik er een poging. Wellicht net een maand te laat, zo zou nog gaan blijken. Vissen vanuit de boot of kano zag ik er niet zitten. Vanwege de struiken moest ik er heel kort op zitten. En een vaartuig zou dan nagenoeg bovenop de vis moeten liggen. Dat zou de karper verstoren. Daarbij had ik vanaf het water te weinig controle over een hopelijk gehaakte vis. Zonder enige twijfel zou die in tegenovergestelde richting de struiken invluchten. Vanaf de oever maakte ik meer kans. Het kostte me een dag om uit te vogelen hoe ik daar kwam. Via een flinke omweg kon ik de boot aan het land achter de luwe hoek plaatsen. Ik besteedde nog een dag aan het maken van een slingerend paadje door de wildgroei van bomen en struiken, tot ik vlak bij de oever kwam. Volledig uit het zicht snoeide ik een tunnel in het struikgewas, met wat extra ruimte aan het einde om de hengel te heffen. Begin maart had ik zomaar een stek waar ik in geloofde.

Er zijn grenzen

Behalve de oriëntatie op nieuwe gebieden, veranderde er nog iets anders in mijn visserij. Niets was zo onvoorstelbaar intens en enerverend als van dichtbij met een pen bovenop karper vissen. Mijn geliefde splitcane en centrepin liet ik daardoor stilaan steeds vaker thuis. Hoezeer ik de warme aanblik van het bamboe en van de ogen van agaat ook koesterde, het materiaal schoot tekort. Zeker op de obstakelrijke stekken van de laatste jaren, waarbij ik er steeds vaker in slaagde om bovenop de grote vissen te zitten. Nu was dat formaat voor mij geen doel op zich. Gewichten deden er al een hele lange tijd niet meer toe. Toch wilde ik, als er een biels van een schubkarper onder mijn hengeltop lag, wel het vertrouwen hebben dat ik een kans maakte. In plaats van de bibberende aarzeling in mijn benen te voelen over of ik mijn pen überhaupt wel te water zou laten. Het gespleten bamboe kon ik nu eenmaal niet zo zwaar belasten als glas of grafiet. De veerkracht van die natuurlijke vezels had zo zijn grenzen. En de druk die ik met de zware nylon lijn moest zetten, zou de vezels onherstelbaar beschadigen. Leviathan had dat in feite al gedaan. Daarbij moest ik een slip hebben die ik op slot kon draaien, zodat ik de hengel met beide handen vast kon houden. Met mijn duim op de pin hield ik dat niet vol.

Boron, grafiet & glas

Zo bleef de splitcane steeds vaker aan de wand hangen en toog ik met de lange boron-grafiethengel richting waterkant. Of met zijn kortere broertje van glas. Want in de winter was ik er bij toeval in geslaagd om een klassieker op de kop te tikken. Een hengel met een taaie wanddikte die niet onderdeed voor zijn grotere broer. Op krappe stekken was die kortere lengte een uitkomst. Ook de grotere, kleurrijke Engelse pennen verdwenen een voor een uit de doos.

Een uiterst soepele aasaanbieding buiten de ogen en optimale demping binnen de ogen.

Ik had ook een oplossing gevonden voor de rek. Aan het eind van de nylon lijn knoopte ik een paar meter gevlochten lijn. Dan had ik het beste van twee werelden: een uiterst soepele aasaanbieding buiten de ogen en optimale demping binnen de ogen. Beiden zeer slijtvast. De gevlochten lijn stelde me ook in staat om het aas gebalanceerd op de zachte veenbodem te vleien. Dat vroeg om veel kleinere pennen dichterbij.

De Engelse pennen verdwenen een voor een uit de doos.

Uit de verzameling in de kast plukte ik een setje dat ik koesterde. Het blauwe biesje op het drijflichaam vormde de signatuur van wijlen Bert Banen. Zijn pennen kreeg ik ooit van Bob, met de aanmoediging om er heel zuinig mee te zijn. De kleine pennen waren uiterst geraffineerd in balans en ongeëvenaard in kwaliteit. Zeldzaam en nergens meer te vinden. Ik heb er grif geld voor over, mocht ik er ooit ergens een aantal treffen. Eric maakte later nog eens een aantal extra versies voor me, zonder het blauwe biesje. Die komen er dicht bij in de buurt en vissen ook fijn. Toch koester ik die met dat blauwe biesje, ook vanwege de vele keren dat ik die op zag steken of onder zag gaan. Ze zijn al zeker twintig jaar deel van de collectie.

Bar koud

Het weer aan het eind van maart was zoals altijd in die periode van het jaar. Opvallend zonnig maar nog altijd bar koud. ’s Nachts schuurde het tegen het vriespunt aan, terwijl het warmere licht je overdag deed geloven dat de lente al was begonnen. Niets was minder waar. De noordoostenwind was straf en blies evenveel heldere lucht als koude over het land. Mijn veronderstelling bleek wel te kloppen. De bomen schermden de luwe hoek ook voor deze koude wind vrijwel volledig af. Er stond niet meer dan een lichte kabbel voor de kant, terwijl boven het riet toch zeker windkracht 5 over het landschap blies. Behoedzaam kroop ik door het hout en zat ik even na drie uur die middag op mijn stoeltje, op een kleine vier meter van de oever. Het topoog stak net voorbij de uiterste takken, zonder boven het water te verschijnen. Ik aarzelde even welk aas ik zou gaan gebruiken. Mais, lunchworst of garnalen hadden mijn voorkeur.

Zonder vooraf te voeren hoopte ik op een directe reactie van de aanwezige vis. Het werden uiteindelijk de garnalen. Op een haak maatje tien met een snipper schuim. Tergend langzaam gleed het aas naar de bodem. Pal voor de oever kon ik niet vissen, daar lag teveel afgevallen hout. Een meter erbuiten lukte het wel. Van onder de beide struiken liet ik een spoor van losse garnalen richting de pen lopen. Een twintigtal in totaal, hooguit.

Lome wervelingen

De solitaire aasbellen die een uur later aan het wateroppervlak verschenen, waren te groot voor karper. Het waren de dikke, vette bellen van een brasem. De lap die ik kort erna haakte, liet ik zo soepel mogelijk aan land komen. Eruit tillen ging niet. Wel liet hij zich uiterst mak onthaken en daarna weer tussen de takken glijden. Er kwam geen plons of gespetter aan te pas. Deze was duidelijk nog niet wakker. Dat het me was gelukt om commotie op de stek te voorkomen, stemde me hoopvol voor de rest van de middag. Wellicht lag de karper er nog.

Het kostte me drie pogingen om een garnaal te vinden die in balans was met het schuim en met de haak. Daarna stond de pen weer overeind in de kabbel. Inmiddels kroop de zon langzaam achter de bomen en kwam mijn pen in de schaduw te staan. Net toen een sperwer de ingevallen schaduw gebruikte om voorlangs de struiken aan de jacht te beginnen, gebeurde het. Ik zat met de verrekijker in mijn handen en vlak voordat ik die voor mijn ogen bracht, stond er uit het niets een karper op zijn kop naast de pen. De verrekijker legde ik pardoes weg en in opperste concentratie keek ik naar wat er komen zou. De karper zelf zag ik niet. Zijn staart maakte wel duidelijke lome wervelingen net onder het wateroppervlak. In die wervelingen krulden twee kleine draaikolken sierlijk naar elkaar toe. De pen wiebelde zacht op de ontstane wervelingen.

Mijn pen kwam in de schaduw te staan…

Op de handrem

De karper liet net op tijd zijn aanwezigheid aan mij zien. Een paar seconden later en ik had het moment waarschijnlijk gemist omdat ik de sperwer zijn jacht gadesloeg. Terwijl ik mij inbeeldde hoe de karper zich evenwijdig langs mijn pen over zijn flank liet glijden en daarbij het aas meenam, kwam ook de aanbeet. Geen opsteker. De pen gleed uit het niets weg terwijl het korte stukje uitstaande lijn erachteraan gleed. Ik kon niet anders dan reageren en aanslaan. Het gebeurde instinctief. Daarna hoopte ik dat het aas was opgenomen en de lijn niet om een van de vinnen zat. De reactie aan de andere kant van de lijn volgde direct. Terwijl een roodgele staart het wateroppervlak ronselde, aanschouwde ik in een fontein van opspattend water een prachtige rij grote schubben. Dit was een hele mooie vis!

Tussen de mazen zag ik aan beide zijden een prachtige rij met schubben.

Het enthousiasme over de aanbeet sloeg vrijwel direct om in de zenuwen om deze niet te verspelen. Vlug stond ik op en boog ik gehurkt in de oever voorover om de uithalen van de karper op te kunnen vangen. Knerpend trok hij toch een meter van de spoel. Het was genoeg om de demping te verruimen en net te weinig voor hem om de struiken aan de rechterkant te bereiken. Ik trok de handrem aan. De top stak ik onder water terwijl ik de hengel opzij naar links trok. In het oppervlak rolde de karper dwars over zijn flank. Na deze uithaal ging het soepeler en binnen een minuut gleed de karper in het uitgestoken net. Tussen de mazen zag ik aan beide zijden een prachtige rij met schubben. Het was voor mij de hoofdprijs van een nieuwe aanpak op die koude winterdag. Met wat moeite vond ik in het wildgroei van hout een open plek voor een foto. Daar, in de laagstaande zon, fotografeerde ik mijn eerste vis van het nieuwe jaar.

De hoofdprijs van een nieuwe aanpak…

Winterstek

De dag erna was ik terug. Overtuigd dat er wellicht nog meer in het vat zat. Ondanks dat de temperatuur meer dan gehalveerd was vergeleken met de dag ervoor. De noordoostenwind was nog steviger opgestoken die nacht en liep zelfs op tot windkracht acht. Mijn vertrouwen was desondanks torenhoog. Ten onrechte, bleek, want urenlang zat ik er zonder dat de pen ook maar een teken van leven gaf. In de weken erna kwam ik er vervolgens achter dat de karper er niet meer zat. Ze waren gaan zwemmen en hadden de luwe hoek verlaten toen het licht eenmaal sterker werd en de temperaturen waren opgelopen. Ik kreeg het sterke vermoeden dat ik hier pas een volgende winter terug moest gaan komen. En dan wellicht een maand of twee eerder. Dat gaf niet. Alleen al de gedachte aan een winterstek met karper stemde me uiterst plezierig. Die vond ik hier nog niet eerder. Gedurende het voorjaar liet ik de gesnoeide tunnel in het hout weer dichtgroeien. Niemand die zag welk avontuur zich daar had afgespeeld.

Vorig artikel
Volgend artikel

gerelateerde artikelen

Instagram