Deze bijdrage verscheen eerder in uitgave no. 92Â van Witvis Totaal magazine
HERWIN KWINT – Feedervissend op de grote Nederlandse openbare wateren is het moderne witvissen met boilies en pellets in combinatie met zelfhakende technieken mijn favoriete manier van aanpak. Binnen deze discipline ben je eigenlijk volledig aangewezen op het perfect functioneren van je onderlijnsysteem, zeker in vergelijking met traditionele systemen waarbij het moment van de aanslag door de visser zelf wordt bepaald. In deze bijdrage zal ik dieper ingaan op de zo belangrijke details van mijn rigs.
Als voormalig karpervisser heb ik ruim 25 jaar ervaring met zelfhakende technieken. Ook in de wereld van grote, lompe karpers telt ieder minuscuul detail en al helemaal voor wat betreft de onderlijnmontage. In de karpervisserij wordt voornamelijk gevist met bolt rigs oftewel zelfhakende systemen en hierin draait alles om de mechanische werking van de montage. En dat gaat veel verder dan alleen maar de lengte van de onderlijn die de speling voor een vis bepaalt voordat deze zich haakt na de aasopname.
Het gaat ook veel verder dan het model van de haak en de haakmaat die worden gebruikt. Het gaat over rubbertjes en de positie hiervan, de lengte van de haaksteel, het vertrekpunt van de hair ten opzichte van de steel of de manier van voeren om de onderlijn beter te laten functioneren. Let wel: details die hét verschil maken bij het vangen van grote, ogenschijnlijke, lompe vissen. Details die ik heb geïntegreerd binnen het witvissen en die hierin inmiddels eveneens een belangrijke bijdrage vormen.
HET KANTELEN VAN DE HAAK
Laten we ons eens verdiepen in de mogelijkheid die de haak heeft om daadwerkelijk te prikken bij een aasopname. Het is immers niet vanzelfsprekend dat de haak vlees pakt bij iedere aasopname. Als visser heb je wel degelijk een aantal opties om dit te sturen. Het aasgedrag speelt hierin een grote rol. Zelfs hierop heb je als visser al invloed door bijvoorbeeld spaarzamer, verspreid of compact te voeren of de stek met rust te laten om de vissen vertrouwen te geven. Deze ogenschijnlijke ‘randzaken’ zijn primair voor het functioneren van een zelfhakend systeem.
Voeren in relatie tot het functioneren van zelfhakende onderlijn montages is een hoofdstuk apart. Om in deze kwestie een kleine richting aan te geven: een zelfhakend systeem werkt beter wanneer de vissen zich tijdens het azen actief verplaatsen. Het verschil tussen een super compact voerplekje of eentje die iets verspreider is opgezet, heeft vaak al grote gevolgen voor het functioneren van een zelfhakend systeem. Afijn, daar laat ik het bij want ik zou anders teveel van het onderwerp afdwalen.
Terug naar het functioneren van je montage. Welke opties heb je als (wit)visser om een zelfhakend syteem beter te laten functioneren? Het kantelen van de haak is voor mij een heikel punt. Hiermee bedoel ik het ‘draaieffect’ dat de haak vertoont. Het is wenselijk dat de vis in de onderlip wordt gehaakt en er zijn enkele manieren om dit te stimuleren. Het verlengen van de haaksteel is daarbij een belangrijke troef, aangezien een langere haaksteel de haak (bij een aanbeet) beter richting de gewenste onderlip doet kantelen.
In de jaren ’90 deed Engelsman Jim Gibbinson een revolutionaire ontwikkeling. Hij was de bedenker van de inmiddels geprezen ‘line aligner’.
LINE ALIGNER
Vrijwel alle karpervissers ter wereld gebruiken de line aligner op hun zelfhakende systeem, hetgeen onderstreept hoe ontzettend effectief deze uitvinding van Jim Gibbinson is. Zoals bij veel vindingen die succesvol zijn, ligt ook hier het succes verscholen in de eenvoud.
De gedachte achter de line aligner is tweezijdig. Ten eerste wordt de haaksteel verlengd met een stukje siliconenslang of krimkous. Ten tweede wordt de hoek waarin de onderlijn de haak verlaat geborgd, opdat deze altijd optimaal is.
De hoek van de lijn ten opzichte van de haak is namelijk essentieel. De lijn dient te allen tijde de haak aan de binnenkant van de steel te verlaten. Binnen het witvissen is dat eveneens het uitgangspunt. Wanneer we echter een kritische blik werpen op de haakmodellen die we voor zelfhakende systemen binnen de witvisserij gebruiken, dan valt meteen iets op: vrijwel alle haken zijn uitgevoerd met een korte haaksteel en de stand van het haakoog is bij sommige modellen een fractie naar achteren gebogen.
Zo’n naar achteren gebogen haakoog heeft één voordeel: het vergroot de inhakinghoek tussen de lijn en de haakpunt. Er kleeft echter ook een nadeel aan. Het draaiteffect van de haak wordt namelijk minder, omdat de lijn de haak vaak in het verlengde van de haaksteel verlaat en niet in een binnenwaartse hoek die de haak richting de onderlip stuurt tijdens de aasopname.
Bij een haakmodel waarin het oog recht in het verlengde van de steel staat, ontstaat er wel een binnenwaartse hoek van de lijn ten aanzien van de haak. Toch heeft dit ook een nadeel: de vrije ruimte tussen de haakpunt en de lijn wordt kleiner. Het voordeel is dat het draaieffect beter wordt.
Hoe kleiner de haak, des te belangrijker de afweging wordt in het te kiezen model: recht haakoog of naar achteren gebogen. Kwestie van uitvissen en begrijpen wat je doet.
In de karpervisserij kiest men dus voor de gulden middenweg. De haaksteel wordt eenvoudig verlengd door middel van een stukje krimpkous of siliconenslang hetgeen men dus de line aligner noemt. De inhakingshoek -dus de vrije ruimte tussen haakpunt en lijn- wordt zodoende vergroot, maar mét behoud van draai effect omdat het einde van de line aliner een fractie naar binnen is gebogen. Dit bevordert het draaiteffect van de haak aanzienlijk, waardoor deze perfect in de onderlip van de vis terecht komt en daarbij enorm agressief haakt bij voorzichtige aanbeten. Dit is dus precies het tegenovergestelde van wat ik in de witvisserij nog immer voortdurend voorbij zie komen: korte haakstelen met het oog naar achter gebogen en ook nog eens geknoopt aan ‘stugge’ nylon onderlijnen, waardoor de haak totaal niet kan kantelen.
Dat geeft op zijn minst stof tot nadenken…
NADEEL LANGE HAAKSTEEL
Een langere haaksteel bevordert de haakkansen aanzienlijk, of beter gezegd: het prikeffect. Nogmaals: gevist als zelfhakend systeem met pellets en/of boilies op een hair. Nadeel is de hoek die ontstaat tussen de haak en de lijn tijdens de eindfase van de dril. Wanneer de vis zich onder de top van de hengel bevindt, staat de lijn vaak loodrecht op de haak. Wanneer de haak zich mooi in de taaie onderlip van de vis bevindt, met de haakpunt dus naar beneden, dan ontstaat er een hoek van 90 graden richting de hengel in de belangrijke eindfase van de dril.
Een lange haaksteel werkt als een hefboom en kan in deze fase van de dril makkelijker uitscheuren dan een haak met een kortere steel. Bij het vaste stok vissen wordt de vis vaak boven in de bek gehaakt en staat de haaksteel vaak in het verlengde van de lijn tijdens de dril. Dit is iets om rekening mee te houden en is meteen ook de reden waarom er in de karpervisserij gebruik wordt gemaakt van die eerder besproken line aligner. Karpervissers maken, net als in de witvisserij, veelal gebruik van een haak met korte haaksteel, maar deze wordt dus verlengd, waardoor de haakkansen aanzienlijk toenemen. Die haaksteelverlenging wordt echter gerealiseerd met behulp van ‘semi’ flexibel materiaal zoals krimpkous of siliconen.
Vanwege de flexibele eigenschap van de lange haaksteel, hebben we wél het optimale prikeffect, maar bovendien ook de voordelen van een haak met korte steel tijdens de kritische fase van de dril, louter omdat de line aliner flexibel meebuigt in de hoek van de lijn. Dit heeft minder losschieters tot gevolg.
Helaas kent ook zo’n line aligner zo zijn beperking en een daarvan is het combineren van dit systeem met de vaak minuscule haakmaatjes die we in de witvisserij gebruiken. Daarnaast is een line aligner die is uitgevoerd van krimpkous niet te verwerken op nylon onderlijnen. De krimkous dient immers met behulp van stoom van kokend water verhit en gevormd te worden en hiervoor is nylon in tegenstelling tot braid niet geschikt.
In mijn visserij ben ik in deze kwestie tot een compromis gekomen. In mijn onderlijnenbox bevinden zich zeer zeker zelfhakende montages met langstellige haken. Ik gebruik ze in moeilijke omstandigheden waarbij er scherp gevist dient te worden en het liefst wanneer ik op afstand vis. Hoe groter de afstand waarop ik vis, des te kleiner de hoek van de lijn richting de haak. Dit is ook de reden waarom je tijdens een dril de hengel beter laag kunt houden. In de eindfase van de dril zal de hengel omhoog moeten, maar wanneer je op afstand vist dan is de vis vaak al uitgeteld met alle voordelen van dien. Bij het brasemvissen acht ik dit iets minder belangrijk vanwege de geringe strijd die deze platten leveren. Hoe anders is dit bij grote zeelten of karpers die vaak nabij het schepnet, dus in de ‘foute hoek’, nog volop strijd geven. Langstelige haken, geschikt voor zelf hakende witvissystemen, zoek ik trouwens in de vliegvisafdeling van de beter gesorteerde hengelportzaken.
“Een langere haaksteel bevordert de haakkansen aanzienlijk, of beter gezegd:
het prikeffect
DE HANDPALMTEST
Om te beoordelen of een haak goed vlees pakt, kun je een simpele test in je handpalm uitvoeren. Deze test geeft een redelijke indruk hoe de haak draait en waar deze vlees pakt. Plaats daartoe de haak in je handpalm, waarbij de hair is voorzien van het aas dat je daadwerkelijk gebruikt. Pak vervolgens met de andere hand het einde van de onderlijn en trek deze in een schuine hoek naar beneden. De haak met het aas volgt de onderlijn naar de rand van je handpalm en dient daar meteen te draaien om vlees te pakken. Kortom: de haak mag de handpalm niet zonder te prikken verlaten. Het spreekt voor zich dat het niet de bedoeling is om de haak diep in het vel te trekken, maar puur om te beoordelen of de haak mooi kantelt en dus vlees pakt.
Natuurlijk: deze test biedt geen optimaal vergelijkbare situatie met wat zich afspeelt in de bek van een vis. Ik realiseer me dat er montages zijn die tijdens deze droge test de handpalm zonder prikken verlaten en in de praktijk aan de waterkant desondanks vis vangen. Het zijn echter juist ook deze onderlijnen waarbij ik het hoogste percentage losschieters noteer en dus is zo ’n simpele handpalmtest voor mij leidend, omdat optimalisatie nu eenmaal mijn streven is. Wie dit ook nastreeft, zal beamen dat we verderop in dit artikel stranden in details tot ver achter de komma… Echter, dit houdt ons scherp, nietwaar?
“Mijn voorkeur gaat uit naar een zo groot mogelijke afstand tussen aas en haak…
VERTREKPUNT EN LENGTE VAN DE HAIR
De line aligner of het verlengen van de haaksteel is niet de enige optie om een haak beter te laten functioneren bij een zelfhakend systeem. De positie waarin de hair de haak verlaat, is ook zo ’n piepklein detail met zeer zeker noemenswaardige gevolgen. Veelal verlaat de hair de haak halverwege de haaksteel, kort na de knoop. Wanneer de hair door middel van een rubbertje tegen de haaksteel wordt gehouden, dan verschuif ik het rubbertje graag tot halverwege de bocht van de haak. Dit brengt al een behoorlijke verbetering voor het draaien van de haak.
Een test in de handpalm, zoals zojuist beschreven, zal dit bevestigen. Nadeel is echter dat het aas hierdoor korter tegen de haak hangt, waardoor er minder vrijheid is voor de haak om te kantelen en om vlees te pakken. Een langere hair die vertrekt vanuit een rubbertje op de haakbocht is een goed compromis.
Ook de afstand tussen het aas en de haak heeft mijn volledige aandacht. Des te langer de afstand, des te beter de haak kantelt en des te meer vrijheid hij krijgt om vlees te pakken. Losschieters kunnen dus ook voorkomen als het aas te dicht of te ver vanuit de haak wordt gevist. In mijn onderlijnenbox is niets standaard en dat geldt ook voor de lengte van de hairs. Mijn voorkeur gaat uit naar een zo groot mogelijke afstand tussen aas en haak, puur omdat de haak dan beter zijn werk kan doen. Ook kun je met een langere hair een kleiner haakmaatje vissen. Hoe korter de hair, des te meer de haakmaat op het aasformaat dient te worden aangepast, is daarbij een regel die ik volg.
BRAID
Als karpervisser maakte ik vaak gebruik van nylon onderlijnen, ook wel stiff rigs genoemd. Deze nylon onderlijnen zijn de standaard in de witvisserij, veelal ook vanwege het verbod op het gebruik van gevlochten onderlijnen op de commercials. Nu heb ik jarenlang de stiff rig of de stugge nylon onderlijn geprobeerd te perfectioneren, lettende op prikvermogen en het percentage losschieters. Al snel kwamen we met een aantal testvissers tot de conclusie dat een korte nylon onderlijn, waarbij ook de hair van nylon was gemaakt was, zo de prullenbak in kon. Die montage bleek namelijk een groot drama. Vissen werden in het gehemelte, buiten en boven de bek gehaakt, met vele losschieters tot gevolg en helaas ook enigszins beschadigde bekken.
Na jarenlang testen kwamen we tot een aanpassing die de nylon onderlijn goed deed functioneren. Deze minimale aanpassing werkte verbazingwekkend goed en al snel kreeg deze onderlijn een grote aanhang van gebruikers. Eigenlijk was de enige aanpassing dat we de hair van nylon hadden vervangen door een aanzienlijk soepeler hair van braid. Doordat we een nylon hair gebruikte kreeg de haak niet voldoende bewegingsvrijheid. Ook bij de presentatie op de bodem stond de haakpunt vaak omhoog naast het aas. De haak prikte wel, maar kantelde vanwege het stijve nylon materiaal dat als hair werd gebruikt niet altijd mooi de gewenste onderlip in.
Door alleen de hair van braid te maken (10 mm gevlochten feederlijn) en de onderlijn van haak tot wartel van nylon, kreeg de haak wél alle speling en de presentatie, inclusief haak, lag mooi strak tegen de bodem. Uiteraard werd het vertrekpunt van de hair midden in de bocht geknoopt. Deze montage, dus nylon onderlijn met soepele hair, is ook een vaste waarde in mijn onderlijnbox binnen de witvisserij. Ik maak mijn onderlijnen van nylon, maar de hair van een 08/00 of 10/00 braid dat voor het feedervissen op de molen wordt gebruikt. Het kost extra moeite om deze montages te knopen, maar ze geven mij een absolute meerwaarde gezien de vangstpercentages die ik bijhoudt.
DE ULTIEME FINE TUNING
ZELF KNOPEN
Het kost extra moeite om een nylon onderlijn te knopen met daaraan een soepele hair. Ook is het niet eenvoudig om de wijze van knopen goed uit te leggen, maar ik zal een poging wagen.
Ik begin met het maken van de hair. Hiervoor pak ik 20 cm braid van 8/00 tot 10/00 en monteer een quick stop of baitbandje op het einde. Vervolgens schuif ik een rubbertje op de braid en schuif dat rubbertje op de haak. Als het goed is, hangt de quick stop of baitbandje nu onder de haakbocht. Vervolgens bepaal ik de lengte van de hair en is het dus zaak om precies te bepalen hoe ver je het haakaas onder de haakbocht wilt presenteren.
Het andere eind van de hair gaat via de achterkant van de haaksteel richting het haakoog. Steek de hair door de achterkant van het haakoog. Pak het uiteinde vast en breng de onderlijn terug richting de haaksteel. Maak met de braid een platte knoop rondom de haaksteel (dus de haaksteel bevindt zich in de platte knoop) en trek de knoop klem richting het haakoog (stroppen). De hair is nu klaar en het uiteinde kan afgeknipt worden. Monteer vervolgens de nylon onderlijn volgens de reguliere methode (no knot principe). De nylon onderlijn wordt rondom de haaksteel gewikkeld en dus ook rondom de hair. Hierdoor komt de hair goed vast te zitten. Tenslotte schuif ik het rubbertje dat de hair tegen de haak houdt, halverwege de bocht. De lengte van mijn onderlijn bepaal ik pas op de visdag zelf en die lengte is afhankelijk van de omstandigheden. Hoe en waar de vissen worden gehaakt, is voor mij tijdens een visdag bepalend hoe ik mijn onderlijnsysteem verder ga fine tunen.