GERARD SCHAAF – Bij tijd en wijlen pingt er een mailtje in onze mailbox van de redactie. Het is Gerard, die zo nu en dan nog eens een stukje aanlevert voor het blad. Liefhebbers kennen Gerard Schaaf als rasechte visser en kunnen zijn prachtig geschreven stukjes waarderen. Het zijn vaak kortere stukjes, met haast poëtische waarden. Deze willen wij jullie natuurlijk niet onthouden, dus bij deze laten we Gerard aan het woord…
Afgelopen winter tijdens mijn lepel- en plugtochten langs het wandelpad van Nescio, stuit ik op een plek waar het kadaver van een dikke metersnoek langs de kant ligt. Uit de bek van de snoek steekt het achterlijf van een plusminus 75 cm lange snoekbaars. Wow… Een teken. Zo voelt het ook.
En tekens mogen wij vissers niet veronachtzamen. En er is meer. De wallenkant ligt hier bezaaid met schelpen van de zwanenmossel. Neergelegd door de talrijk aanwezige meerkoeten die de mossels hebben opgedoken en leeggepeuzeld. De fraaie snoeken en snoekbaarzen ten spijt, mijn kop zit vanaf dat moment vol karper. Lonkt hier een natuurlijke ‘voerplek’?
De lepel wordt vervangen door een lood. Ja hoor, in de buurt van het talud voel ik het schuren, tikken en ketsen. Ik voel het telkens weer, opnieuw en opnieuw. Zit ik op goud? De daaropvolgende dagen voer ik verspreid over het gebied. Als gewenning, de boilies moeten de concurrentiestrijd aan. Op grote, open waterstelsels heb ik het volste vertrouwen in zoete ballen. Het is amper maart en de watertemperatuur schommelt tegen de 10 graden. Tussen het riet heb ik in februari al volop snoek zien paaien.
Waterhoen
Bij de eerste de beste korte poging vang ik er een spiegeltje, eentje die er volgens het SKP karperbeheer twee jaar geleden is uitgezet. Dat geeft moed. Zes maart zit ik er weer voor wat uurtjes. Twee lijnen liggen uit. Het zonnetje schijnt, zuidwestenwindje, een graad of 14, ik verkneukel me tussen het verdorde riet. Wat kan er misgaan? Eigenlijk is het nog wintervissen wat ik doe zo vroeg in het seizoen. Kom daar maar eens om in deze tijd van klimaatopwarming.
Het stuk rietkraag waar ik zitting heb genomen, blijkt het domicilie te zijn van een waterhoen. Elke keer wanneer de vogel van de ene naar de andere kant van de stengels scharrelt en mij passeert, werpt hij me boze blikken en mopperend gepoerrr toe. ‘Donder op, ik was hier eerst’.