Het Nederlandse landschap wordt gekenmerkt door meerdere grote rivieren, die elkaar kruisen, samenkomen en ook soms weer afsplitsen. Wat ze gemeen hebben, is dat ze uiteindelijk allemaal in zee uitkomen. In 1992 werden het stroomgebied van de Rijn en de Donau verbonden doormiddel van het Main-Donaukanaal. Deze verbinding zorgt ervoor dat vissen die voorheen niet in ons land voorkwamen, nu vrije doorgang hebben. Vandaag de dag zijn er dan ook heel wat extra vissoorten, zogenaamde exoten, te vangen in onze rivieren. Een mooie kans voor een soortenjager als Sjors Waterschoot.
Tekst & foto’s: Sjors Waterschoot
De roofblei was al eerder in ons land gesignaleerd door Duitse uitzettingen in de Roer, maar komt sinds de verbinding van 1992 in alle grote rivieren en daarop aangesloten wateren voor. In 2007 werd de Kessler grondel voor het eerst in ons land aangetroffen. De grondelsoorten uit de Donau hebben sindsdien een ongelofelijke piek in aantallen doorgemaakt. Gelukkig is die piek voorbij en kan er op veel plekken weer leuk met de feeder gevist worden…
Veelal niet gewenste Donau-soort: zwartbekgrondel.
Gunstige waterstand
Precies die techniek beoefenen is wat vismaat Roman Schaeken en ik van plan zijn. Begin april dit jaar is de waterstand van de Waal al vroeg gezakt. Als de waterstand te hoog is, is het zeer moeilijk om vis te vangen omdat de stroming dan ontzettend hard is en er veel ‘vuil’ in het water zit, vooral in de vorm van bladeren en takjes.
Doordat de waterstand dit jaar al zo snel gunstig is, maken wij daar dankbaar gebruik van. Roman wil graag een nieuwe stek bij Wamel uitproberen in de hoop dat hij daar zijn eerste witvinriviergrondel kan vangen. Na een poosje rondrijden parkeren we de wagen op een open veldje. Ik heb vandaag een feeder en een kortere reishengel bij me, die ik vlug klaarmaak voordat ik de krib op ga.
Ik kies een plek bij de kop, waar ik met de feeder net naast de stroomnaad een voerplek aanleg. Aan het kleine reishengeltje bevestig ik een schuivend wartelloodje van 25 gram, met daaronder een onderlijn van ongeveer 45 centimeter en een haakje maat 14. Deze gooi ik elke paar minuten opnieuw naar links uit en rolt dan langzaam door de stroming naar rechts. Op deze manier bied je je aas wat actiever aan dan met de feeder en daardoor kan het verrassende vangsten opleveren!
Roman kiest er voor om met lichte hengels wat dichterbij de kant te vissen, hopend op die ene witvin…
De pontische stroomgrondel (Neogobius fluviatilis).
Het duurt niet lang voordat we allebei onze eerste vissen hebben. Roman vangt een zwartbekgrondel en ik vooral blankvoorns. De vijfde voorn is een prachtige blankvoorn van 37 centimeter, een vis die je toch niet elke dag te zien krijgt. Even later krijg ik weer een prachtige aanbeet en deze keer is het een kolblei van 39 centimeter, wat voor mij een speciale vis is. De ‘bliek’ die ik meestal vang is meestal niet groter dan 15 centimeter…
Aspius aspius
Terwijl ik deze vis onthaak en fotografeer, is de feeder per ongeluk met de korf net onder water komen te liggen. Waardoor het aas in de kant gebungeld moet hebben… wanneer ik de kolblei vrij laat, hangt er een roofblei van een centimeter of dertig aan de lijn! Dat is de tweede exoot uit de Donau vandaag!
Roofblei (Aspius aspius) was al vanaf 1984 in ons land aanwezig, maar mede door het Main-Donaukanaal hebben ze echt een opmars gemaakt. Dit was feitelijk de eerste exoot die het (mede) dankzij het nieuwe kanaal maakte in ons land. Omdat het zo’n felle jager is, die ook nog eens groot kan worden, is er niemand die klaagde over deze nieuwkomer. Ze zouden zelfs meer dan een meter lang kunnen worden… Zo’n lengte is nog iets om van te dromen, maar het BNRZ-record staat ondertussen al wel op 87 centimeter! Wie weet hoeveel rek daar nog in zit? Grote roofbleien worden meestal met kunstaas belaagd, maar aan de feeder of tijdens het drijvend vissen met de korst op winde, komen er ook nog wel eens leuke exemplaren boven.
De roofblei is al vanaf 1984 aanwezig…
Witvinriviergrondel
Zo vis ik heerlijk verder en is het bij elke aanbeet spannend wat erboven water komt. Hoe langer we zitten, des te beter de vis gaat bijten. Het rolloodje doet ook steeds beter zijn werk en levert de ene na de andere voorn op. Maar dan zie ik een klein tikje op de top van de feeder. Ik draai langzaam binnen en zie dat ik de witvinriviergrondel, waar Roman al die tijd al achteraan zit, heb gevangen! “Nee, dat meen je niet!” roep ik, waarop Roman direct komt kijken…
De witvinriviergrondel (Romanogobio albipinnatus) is een soort die ontzettend veel wegheeft van onze inheemse riviergrondel. Toch is het verschil best goed te zien, de witvin heeft namelijk geen vlekken in de rug- en staartvin. Als je hem goed bekijkt, dan zie je ook dat de baarddraden langer zijn en dat hij ietwat gestroomlijnder is dan onze inheemse riviergrondel. Ze worden zo’n veertien centimeter lang, dus als je er kans op wil maken, is een kleinere haak zeker aan te raden. Vaak worden ze op het ondiepe gevangen, maar hij kan dus ook gewoon op de feeder bijten!
Roman met een heuse donaubrasem!
Ik sta mijn hengels voor even af aan Roman, in de hoop dat er nog een tweede komt. Hij weet met mijn hengels ook de nodige vissen te haken en vangt al snel meerdere mooie voorns en even later zelfs een kleine pontische stroomgrondel. Dat is nummer vier van het Donau-lijstje!
De pontische stroomgrondel (Neogobius fluviatilis) heeft wel wat weg van de zwartbekgrondel. Maar ze zijn veel lichter van kleur, hebben geen kenmerkende vlek in de eerste rugvin en grotere exemplaren zijn zelfs meer zilverkleurig dan bruin. Pontische stroomgrondels worden zo’n 18 centimeter lang, maar zijn meestal kleiner. Ze zijn net als de zwartbekgrondel erg gulzig en hebben vaak geen moeite met een haakmaat 8 of zelfs groter.
Donaubrasem
Het rolloodje levert echt de meeste vis op voor Roman, vooral meer voorns en grondels, maar de volgende vis is wel heel speciaal: een heuse donaubrasem! Dit is naar mening de lastigste van het rijtje Donau-soorten om te vangen.
De donaubrasem (Ballerus sapa), heeft meer weg van een kolblei dan van een brasem. Het oog is groter dan de afstand tussen het oog en de punt van de neus. Maar het verschil is toch ook weer best goed te zien, de donaubrasem heeft namelijk een ontzettend lange anaalvin en een ongelijke staartvin. Daarbij valt het ook op dat hij erg zilver is en vaak donkere vinnen heeft, terwijl die van kolblei meestal rood of deels rood zijn.
De meeste donaubrasems die gevangen worden zijn zo’n 20-30 centimeter lang, dus niet erg groot, maar misschien dat dat nog komt wanneer ze hier wat langer aanwezig zijn. Ronnie van Beem wist er in elk geval eentje van 40 centimeter te vangen op een plek waar ik zelf ook vaak gevist heb! Ik denk niet dat deze soorten snel weg zullen gaan in ons land en misschien zelfs nog veel verder inburgeren, waardoor ze op steeds meer plaatsen voor gaan komen.
Een forse kolblei…
De typische kop van een blauwneus.
Wanneer de donaubrasem goed en wel op de foto staat, hopen we beide op nog een bonusvis. Roman zou graag die witvingrondel afvinken voor zijn soortenlijst, maar ik hoop eigenlijk dat één van ons twee een blauwneus te pakken krijgt.
Blauwneus (Vimba vimba) is een soort met een opvallende ronde neus en daardoor een duidelijke onderstandige bek. Ze hebben wel wat weg van een houting of een sneep. Toch zijn deze ook goed uit elkaar te houden; een houting heeft een vetvin en de sneep heeft echt een harde, rechte bekspleet. Dat zijn twee duidelijke kenmerken die de blauwneus niet heeft. De blauwneus kan zo’n 50 centimeter lang worden, misschien zelfs nog iets groter. Het record staat sinds dit jaar op 47 centimeter, wat echt al een prachtige afmeting is.
Gijs van Straten met het 47 cm lange NL record blauwneus (Vimba vimba), gevangen op de Waal (foto: Gijs van Straten).
===========================
DONAU EXOTEN
Donau-soorten die je hier kunt vangen:
- Roofblei
- Zwartbekgrondel
- Pontische stroomgrondel
- Witvinriviergrondel
- Donaubrasem
- Blauwneus
- Kessler grondel
- Marmergrondel
============================
Vijf van de acht
Helaas laat de blauwneus zich vandaag niet zien, terwijl dit voor Roman en mij een algemenere vangst is dan de donaubrasem. Ook die witvinriviergrondel wil niet nog een keer bijten en daarmee staat onze teller voor Donau-exoten vandaag op vijf van de acht.
Ik hoopte zelf dat we de zes vandaag zouden halen, maar de kessler grondel lijkt de laatste tijd vrij zeldzaam op de Waal, ik heb hem er al een paar jaar niet meer gevangen in elk geval… En de marmergrondel is een heel klein visje, wat ondiepere kleinere beken opzoekt en dus veel verder stroomopwaarts te vinden is. Ze zijn daarbij zeer klein, maximaal een centimeter of zeven, maar meestal kleiner. Doordat ze zo klein zijn, blijven ze meestal onopgemerkt door vissers.
De Kesslers grondel.
Kesslers grondel (Ponticola kessleri) is de eerste grondelsoort die in ons land terecht is gekomen. Ze lijken nog het meest op de zwartbekgrondel, maar de kenmerkende vlek in de eerste rugvin ontbreekt. Daarnaast hebben ze ook een bredere plattere kop en als je ze vaker gevangen hebt, kun je het verschil vaak al snel zien aan het patroon op de flanken.
Marmergrondel (Proterorhinus semilunaris) is de laatste soort in ons lijstje en ook al is deze via de Donau in Nederland terecht gekomen, je vind ze eigenlijk niet op de grote rivieren. Ze lijken ook weer op de zwartbekgrondel, maar ze hebben twee duidelijke buisjes als neusgaten, vandaar dat ze in het Engels ‘tubenose goby’ genoemd worden. Verder ontbreekt ook weer de kenmerkende vlek in de eerste rugvin, die bij zwartbekgrondel altijd aanwezig is.
Wanneer het ongeveer half negen is, zit de beet er nog steeds heel goed in, maar toch besluiten we om er maar mee te stoppen. Hoewel we maar vier uurtjes gevist hebben, zijn we allebei tevreden met het resultaat en kijken we alweer uit naar de volgende sessie, op jacht naar exoten…
Dit Artikel van Toen verscheen eerder in Beet Magazine van juni 2020.