Balans

Pluk de dag

 Bij de houtkachel warm ik mijn koude lijf en maak ik de balans op. Het is begin april en al twee dagen zeer slecht weer. Slagregens, hagelbuien en natte sneeuw met stormachtige wind. Het wisselt met het uur. Geen hond waagt zich buiten. De watertemperatuur is ver beneden peil. Toch ving ik vanmiddag in amper tien minuten tijd mijn vis. Met de pen nog wel. Op zeventig centimeter water in een labyrint van tweeduizend hectare vochtig landschap. Een kleine opklaring bood me een kans die ik gelijk plukte. Terwijl het vuur knettert besef ik hoeveel er is veranderd in de jaren dat ik hier vis.

Tekst & foto’s: Ewout Smeerdijk

Mijmerend pak ik de fotoboeken en de notities van de afgelopen jaren erbij. Wat ik terugzie is veel beleving. Wat ik teruglees is veel geploeter. Nu, tien jaar later, weet ik precies waar ik zijn moet. Zelfs onder barre omstandigheden. In de loop der jaren is een koud voorjaar meermaals heel succesvol gebleken. Mijn oog valt op een van de oude krijgers uit het begin. Als er één de eerste op de plassen had moeten zijn, dan was die het wel. Wat een prachtig monument. In mijn eerste artikel uit de serie (Dé Karperwereld 113) stipte ik de vangst kort aan. Dat verhaal staat op papier maar heb ik nooit gepubliceerd. De cirkel is rond. Het is er tijd voor. Mijn gedachten gaan terug naar tien jaar geleden.

Op mijn netvlies gebrand

Na een koud voorjaar was het eind mei plots erg warm geworden. Een dag eerder was ik met mijn vrouw en kinderen op paaiende karpers gestuit. Enkele tientallen in totaal, in een veld vol waterlelies en wier. Het waren overwegend schubkarpers, met een handvol spiegelkarpers en drie echt hele grote vissen. Overdonderd had ik het spektakel aanschouwd. Puur toevallig waren we die ochtend op exact het juiste moment op de juiste plek geweest. Ik had een zeldzaam inkijkje gekregen in een deel van het bestand.

Apart van de meute rolde een massieve schubkarper over de flank door het groen. Het was in het ondiepe deel gebeurd, tussen het wier. De grote bruine schubben fonkelden in het zonlicht. Er leek geen einde te komen aan de lengte van deze vis. Pal ernaast doorbrak ook de flank van een immens grote spiegelkarper het oppervlak. Minder lang, maar minstens zo robuust. Paaiend doken ze zij aan zij tussen de bladeren. Er was veel minder gespartel en gespetter dan bij de rest. Dit was topklasse van twee vissen, die feilloos wisten welke dans zij samen opvoerden. Op de flank van de spiegelkarper prijkten vuistgrote, gitzwarte schubben met dikke gouden randen. Hoewel ik de vissen maar één keer zag en het niet langer dan een paar seconden duurde, stond het beeld op mijn netvlies gebrand. “Zijn dat de hele grote vissen?”, vroeg mijn driejarige zoon toen. “Ja jongen, dat zijn dé grote vissen…”

Het veld met waterlelies.

Voor- en nadelen

Nu was ik terug. Zonder gezin en met een hengel. Voor dag en dauw. In de hoop om opnieuw een glimp op te vangen van de karpers. Tot mijn verbazing was het veld met waterlelies vrijwel verlaten. Het enige dat nog blijk gaf van de paai de dag ervoor, waren een paar geknakte stelen, een aantal omgekeerde bladeren en een koppel eenden dat zich al snaterend tegoed deed aan een deel van het kuit. Alle karpers leken zo op het eerste gezicht weer te zijn verdwenen, opgelost in het mysterie dat ik probeerde te ontrafelen. Waarschijnlijk waren ze de middag en avond of zelfs een gedeelte van de nacht door gegaan. Daarna was het even plots voorbij als dat het was ontstaan. Mijn nieuwsgierigheid naar waar de karpers gebleven waren was groot.

Opvallend was dat ze tot dicht bij de boot durfden te komen

In het eerste zonlicht van de dag had ik de boot geruisloos tot in het midden van het bladerdek laten drijven. Vervolgens hield ik mij zo stil mogelijk om te zien wat er zou gebeuren. Er zat nog een klein aantal karpers, hoewel het mij de achterblijvers leken. Amper rijp genoeg om deel te nemen aan het spektakel van gisteren. In alle rust zwommen ze tussen de planten door. Opvallend was dat ze tot dicht bij de boot durfden te komen. Een spiegel met wat grove losse schubben op zijn rug zwom er zelfs gemoedelijk onderdoor. Op zichzelf was ik daar blij mee.

De boot had even veel voor- als nadelen. Het was een uitstekend vervoermiddel, maar kon ook een handicap zijn voor een aanpak dichtbij met de pen. De romp vormde een klankkast en resoneerde ieder geluid als een slag op een drumstel. Ook al had ik er een vloer in gemonteerd en materiaal met doeken bekleed, iedere beweging klonk onder water door. Wanneer ik het klittenband van een tas opende of de dop van een thermosfles losschroefde, was er gelijk een reactie bij de karpers waar te nemen. Van kieuwdeksels die versnelden of borstvinnen die verstarden tot een abrupte wijziging in koers of het zich in de diepte laten wegzakken. Hardere geluiden, zoals het verzetten van mijn stoel of het verplaatsen van een tas waren fataal. Dan verdwenen ze voor langere tijd uit beeld.

Nietszeggende uithoek

Stilzitten en uiterst behoedzaam bewegen was het devies. De ervaring leerde dat ik deze ingespannen manier van vissen hooguit vier tot vijf uur aaneengesloten volhield. Daarna werd het fysiek lastig. Aan de haak kneedde ik een homp deeg en op de stek strooide ik er wat geplette brokken omheen. Het was een attractief goedje. Gemaakt van vismeel, lever, watervlooien en kreeftjes met een scheut vissige olie. In de uren die volgden zag ik een zestal karpers passeren. Allemaal zwommen ze rustig voorbij en soms strak langs de pen. Niet een maakte aanstalten om het aas op de bodem te bekijken. Zelfs de brasems lieten het aas deze keer wonderwel met rust, waardoor de antenne van de pen fier overeind bleef. Ook een broodkorst en brokken aan het oppervlak bleven onberoerd. Dit ging zo niet werken.

Waar zouden die karpers van gisteren gebleven zijn? Noem het intuïtie, een zesde zintuig of een dosis geluk, na al dat zoeken en observeren leidde de som der delen mij er op enig moment koersvast naartoe. Naar een ogenschijnlijk nietszeggende uithoek aan het uiteinde van het gebied waar ik de karpers had zien paaien.

Een zacht, constant briesje uit het noorden blies een kleine kabbel precies die hoek in. Onderweg nam het op zijn beurt van alles mee. Toen ik met mijn neus de wind volgde kwam ik er terecht. In de hoek stonden losse rietstengels en een klein veld met waterlelies. Langs de rand ervan dreef een smalle kraag met wat drijfvuil. De hoek werd gevormd door een verweerde houten wand, die het water ervoor scheidde van een kreek erachter. Een kreek vol kikkers, waterslangen en de meest prachtige libellen.

Een ogenschijnlijk nietszeggende uithoek…

Pal onder mijn voeten

De plek kende ik goed, want ik was er al vaak geweest. Aan de rand van de lelies was het diep en stond er een kleine twee meter water. Dat liep tussen de lelies snel en schuin op naar amper vijftig centimeter onder de kant. Het was een interessante plek. Mede doordat ik de boot er de oever in kon varen en verscholen achter hoge graspollen de stek vanaf de kant kon benaderen en bevissen. Dat deed ik ook nu. Zonder materiaal kroop ik uiterst behoedzaam door het gras richting de hoek en tot mijn grote verrassing vond ik ze daar, tussen de leliebladeren in het ondiepere gedeelte. Doorgaans was het water er donker en troebel van het veen, maar nu keek ik er glashelder tot op de bodem. Daar zag ik acht forse schubkarpers zwemmen en ze waren bijzonder actief.

Strak tegen de oever, voor de houten damwand, zwommen nog drie schubkarpers

Vanuit de diepte kwamen ze om beurten de waterlelies ingezwommen, om vervolgens om te keren en terug de diepte in te glijden. Het leek alsof ze naar iets op zoek waren en aandachtig patrouilleerden. Vastberaden. Toen ik op mijn knieën voorzichtig vooroverboog en wat sprieten van een graspol opzij duwde om te kunnen zien wat er gebeurde, stokte mijn adem. Strak tegen de oever, voor de houten damwand, zwommen nog drie schubkarpers. Er zat er een zo dicht in de kant dat ik hem zou kunnen aanraken als ik mijn hand uit zou steken. Vanachter het gras had ik ze eerder nog niet gezien en hoelang ze er zaten wist ik ook niet, maar ze zwommen pal onder mijn voeten in de kant.

Het waren drie oude schubkarpers van gelijk formaat. Dicht onder het oppervlak werd er fanatiek geaasd. Met hun borstvinnen draaiden ze geregeld om hun as, terwijl de kieuwdeksels driftig op en neer bewogen en hun bekken gulzig heen en weer stulpten. Het azen ging met grote, snelle teugen, zonder dat ik kon zien waar deze vissen nu zo enthousiast op aasden. Het was alsof ze grote slokken water naar binnen zogen. En toen viel het kwartje. De wind, die al dagen constant uit dezelfde richting blies, stuwde wolken met watervlooien naar deze uithoek. De lekkernij hoopte zich daardoor in grote concentraties op tegen de oever. Dat verklaarde ook het opvallend heldere water op deze plek.

Als walvissen die zich tegoed deden aan plankton, waren de karpers vol overgave aan het azen. Dat gold overigens alleen voor de drie karpers kort in de kant, want de acht in het diepere water erachter zwommen weliswaar hoog heen en weer maar aasden amper. Het was alsof de drie karpers onder de kant als eerste aan de beurt waren, omdat zij kennelijk de oudste rechten hadden. Behoedzaam kroop ik terug naar de boot om mijn hengel en vistas te halen. Ingespannen zat ik daarna op mijn knieën achter de graspol, te kijken naar het schouwspel dat zich voltrok. De observaties waren leerzaam en intrigerend.

Gepasseerd door een betrouwbare slip…

Verzin een list

Een van de schubkarpers zwom, of eigenlijk was het meer een kwestie van draaien, een vaste route langs vier grote leliebladeren. Bij een van die bladeren draaide hij steeds met zijn lippen gulzig slurpend tot vlak tegen de rand van het blad. Op die plek had ik mijn haak geplaatst met een rijtje kattenbrokjes aan een elastiekje, in de ijdele hoop dat hij zich zou vergissen. Dat gebeurde niet. Het natuurlijke voedsel had veruit zijn voorkeur. Iedere keer als hij in zijn draai langs de rand van het blad kwam, verstevigde ik mijn greep op het handvat en zette ik mij schrap voor de aanslag die uiteindelijk niet nodig bleek. De brokjes werden keer op keer genegeerd. Voorzichtig tilde ik de lijn uit het water en legde ik de verzadigde kattenbrokken op de kant.

De zon stond hoog aan de hemel en het was inmiddels ruim voorbij het middaguur. Hoeveel tijd er precies was verstreken wist ik niet. Zonder dat ik er erg in had gehad was de temperatuur flink opgelopen, terwijl ik mijn wollen trui nog aan had. Het was onderhand minstens vijfentwintig graden. Mijn keel voelde aan als schuurpapier en het zweet droop van mijn rug en hoofd en prikte in mijn ogen achter de zonnebril. Met de trui uit en een fles koud water achter mijn kiezen kon ik ook weer helder nadenken. Nog niet eerder was ik er zo dichtbij geweest, maar op deze manier zou het mij niet gaan lukken. Ik moest hoe dan ook wat anders proberen te verzinnen.

Kronkelende kluwen.

De boel compleet op zijn kop

Het enige wat ik nog kon bedenken was een worm. Daarvan had ik er een paar in een bakje zitten. Dat had ik bij toeval in de tas gestoken die ochtend. Van al het aas dat ik bij mij had was ik plotseling erg verheugd met dat kleine bakje wormen. Om ze drijvend aan te kunnen bieden, reeg ik er vier met een stukje foam aan een hair. De kronkelende kluwen plaatste ik voorzichtig aan de rand van het bewuste blad. Met de hengel in de hand en mijn zenuwen tot het uiterste gespannen zat ik weer achter de graspol verscholen. Binnen enkele seconden verstomden de geluiden om mij heen en beperkte mijn blikveld zich weer tot de vierkante meter waarin de leliebladeren, de drijvende wormen en de karpers zichtbaar waren.

Als antennes staken ze plots naar voren en wezen ze in de richting waar mijn wormen

De oude schubkarpers waren nog even fanatiek aan het azen, hoewel het er nu nog twee waren. De derde had zich gevoegd bij de vissen erachter. Toen een van de twee karpers met zijn kop richting het bewuste lelieblad draaide, reageerden zijn baarddraden direct. Als antennes staken ze plots naar voren en wezen ze in de richting waar mijn wormen als een octopus onder de rand van het lelieblad waren gekropen. Met een kleine bijstelling van zijn borstvinnen verruimde de karper zijn baan en nam hij de wormen al slurpend in zijn draai mee. Terwijl zijn brede kop onder het volgende lelieblad verdween kringelde mijn lijn er rustig achteraan.

De karper had in eerste instantie niet door wat er gebeurde. Hij raakte uit balans en rolde over zijn flank terwijl een deel van zijn kop en lijf in dezelfde haal uit het water werden getild. Bijna lag hij tussen mijn voeten in het gras, zo dichtbij had ik de haak gezet. Verbijsterd keken we elkaar voor het eerst in de ogen. Kort daarna stond de boel compleet op zijn kop.

Eindelijk!

De karper was woest en probeerde met krachtige staartslagen richting het diepere water te komen. De splitcane sloeg dubbel en uit alle macht remde ik de spoel van de centrepin. Onder geen beding mocht ik ruimte geven. Ondanks de stevige nylonlijn zou ik hem nooit meer terug kunnen halen wanneer hij zich tussen de dikke stengels door naar het diepere water zou vlechten. De vierkante meter waarop hij al die tijd had liggen azen werd wild omgeploegd en van het heldere water bleef niets over. In een wolk van donkere veenmodder sneed hij een aantal leliestengels af en vocht snoeihard. Het vergevingsgezinde bamboe hielp om de harde klappen onder de top soepel op te vangen. Na een krachtmeting van een paar minuten buitelde de schubkarper proestend door het oppervlak en gleed over de houten rand van het uitgestoken net. Voldaan keek ik tussen de mazen en daar lag, tussen wat stroken wier en gerafelde stukken waterlelie, mijn allereerste, zeer begeerde schubkarper van de plassen. En wat voor een. Van alle karpers die er zwommen had ik voor een eerste vangst waarschijnlijk geen mooier en unieker exemplaar kunnen treffen. Terwijl ik het net de kant op tilde, droop de historie ervan af.

De historie droop van de oude krijger af…

Achter de norse kop vol met krassen en lijnen stak een langgerekt lijf met een brede staartwortel en twee grote, ronde staartlobben. Zijn flanken waren vergeeld en de kleuren waren er diep in verzonken. In het schubbenkleed zaten her en der wat oude littekens en donkere plekken, als een landkaart van zijn belevenissen door de jaren heen. Op de randen van zijn lippen was het vel versleten, net als op de eerste drie vinstralen van de gerafelde rugvin. De grauwe stukjes been accentueerden daar zijn markante lijf. Het was een hele oude krijger die trots zijn rugvin omhoogstak en knorrende geluiden maakte terwijl ik hem fotografeerde, alsof hij wilde zeggen dat hij nog lang niet klaar was met zijn ronde op de plassen. Het was me gelukt. Eindelijk!

Veel meer dan een handje voer vraagt het niet.

Veel veranderd…

Een hagelbui die tegen de ramen slaat brengt mijn gedachten terug bij het moment van nu. Bijna tien jaar na de vangst van de oude krijger. Er is veel veranderd. Attractief deeg gebruik ik niet meer, omdat de brasems te talrijk zijn. De splitcane is verruild voor dikwandig carbon. Mijn ziel kan het na Leviathan en Moloch niet meer aan om nog een biels van formaat te verspelen. De betrouwbare slip van de oude Shakespeare heeft de centrepin gepasseerd en vanwege de dikke nylonlijn experimenteer ik zelfs met een nieuwe molen met grote spoel. Ook de geliefde ‘tenchlifters’ zijn verruild voor ragfijn balsa dat nauwelijks nog lood vraagt. Of voor een schuifloodje als de omstandigheden dat vereisen. In plaats van de boot ben ik vaak met de kano op pad. Geruisloos trek ik die heimelijk ergens op de kant, op de plekken waarvan ik weet dat de karper er dichtbij verscholen ligt. Dagen en soms weken zoeken en proberen met talrijke sessies zonder een aanbeet, zijn nu gerichte vismomenten met een grote kans van slagen. Veel langer dan een uur of drie duurt het vaak niet. Veel meer dan een handje voer vraagt het vaak niet. Zo bleek ook vandaag. Na tien minuten gleed de pen soepel onder. Een juweeltje van een spiegelkarper bracht de warmste kleuren boven water in een grauw decor van hagel, sneeuw en wind. Het zou de eerste blijken te zijn van een geweldige serie dit voorjaar.

De warmste kleuren in een grauw decor…

 

 

gerelateerde artikelen

Instagram