CHRISTIAN HUMMELINK – Lijndressuur…Vol spanning fiets ik naar mijn volgende stekje. Nieuwsgierig tuur ik naar de open plek tussen het drijvend fonteinkruid… bingo! Het water kleurt bijna zwart van de opgewaaide modder, het is duidelijk dat de vissen het bedje van hennep en tijgers gevonden hebben…

First blood! Toen alles nog op rolletjes liep…

Voorzichtig sluip ik richting de zachte oever. Niet voorzichtig genoeg blijkbaar, want de vissen verdwijnen rustig maar gedecideerd tussen de planten. Ik vlij mijn aasje neer en maak me zo klein mogelijk. Nu de vreetorgie tijdelijk gepauzeerd is, kan ik door mijn polaroid precies zien wat er op mijn stek gebeurt. Het duurt niet lang voor ik een statige, weelderig beschubde spiegel mijn blikveld binnen zie zwemmen. Wauw, wat een plaatje!

De vis begint echter niet met azen maar zwemt onrustig heen en weer over mijn stek. Eén rondje, twee rondjes… ik voel de bui al hangen en begin de vis in gedachten aan te moedigen: “Kom op! Naar beneden met die kop!” Drie rondjes… dan zie ik mijn pen langzaam iets opzij driften. De vis explodeert als het ware en vlucht met krachtige staartslagen terug de plantenjungle in. Trillend van opgekropte spanning en frustratie blijf ik achter.

FABELTJES

Het voorkomen van lijndressuur is een hot topic in de karpervisserij, en terecht! Wanneer een karper met de lijn van een visser in aanraking komt is de kans op het vangen van deze vis, maar ook op het vangen van andere vissen, aanzienlijk gereduceerd. Iedereen die de schrikreactie van een karper op een al dan niet strakke lijn met eigen ogen gezien heeft, zal dit volmondig kunnen beamen. Het is dan ook geen wonder dat het vissen met slappe lijnen enorm aan populariteit gewonnen heeft en dat er veel aandacht wordt besteed aan het camoufleren en wegwerken van ‘de laatste meters’. Een vis die met vertrouwen en zonder argwaan aast, is nou eenmaal een stuk beter vangbaar dan een voorzichtig snoepende zenuwpees.

Slap

Een andere stroming in het voorkomen van lijndressuur is het vissen met verticale lijnen. Hierbij lopen de laatste meters vanaf het lood juist recht omhoog naar een polybal, waardoor het grootste deel van de uitstaande lijn boven water wordt gevist in plaats van eronder. Deze manier van vissen vormt een prima oplossing om het aantal meters lijn waarmee de vis in aanraking kan komen te minimaliseren. Een veel gehoorde kreet bij het adverteren van deze techniek was echter ook dat karpers niet zouden schrikken van een verticale lijn… een uitspraak die bij mij, en naar ik mag hopen bij een heel leger penvissers, behoorlijk op de lachspieren werkte.

Goed, theoretisch zou het natuurlijk kunnen dat karpers op een bepaald water nooit met verticale lijnen belaagd worden en dat daardoor een tijdelijk voordeel wordt gecreëerd. Maar zelfs als dat waar zou zijn, dan nog gaat dit effect na het vangen van enkele vissen binnen afzienbare tijd verloren. Negatieve conditionering is op verticale lijnen namelijk net zo goed van toepassing als op horizontale lijnen en de suggestie dat een karper een verticaal lopende lijn niet als gevaarlijk zou herkennen kan dan ook gerust naar het rijk der fabelen worden verwezen. Een slappe lijn is niet hetzelfde als een slap verhaal…

Positieve conditionering

DUNNE LIJN

De dunne lijn tussen vangen en niet vangen is bij het penvissen net zo aanwezig als bij de statische visserij, en geldt net zozeer voor verticale als voor horizontale lijnen. Over dunne lijnen gesproken: lijndressuur bij het penvissen kwam even vluchtig, maar daarom niet minder treffend, ter sprake in Luc De Baets’ karperbijbel ‘De Dunne Lijn’:

“Zelfs bij het penvissen – waarbij de verticale lijn tussen aas en pen nauwelijks onder druk staat (iets meer bij zwaarder aas en een zwaardere pen) – zijn schrikreacties bij ‘inzwemmers’ op de drukkere wateren een zeer frustrerend fenomeen. Sommigen kennen dat wel: de pen wordt lichtjes zijwaarts weggedrukt (vroeger de indicatie dat er een beet zat aan te komen), wordt dan prompt onder gesleurd, en wie niet beseft wat er aan de hand is, slaat een gigantisch gat in de lucht en de pen kapot tegen zijn hengeltop. Ervaren penvissers hoef ik natuurlijk niet te vertellen dat dit het signaal is om in het vervolg de pen een metertje over diepte in te stellen, na het inwerpen zoveel mogelijk naar je toe te trekken, en het aas bij voorkeur op de voor jou dichtste kant van je voer te vissen.”

Een interessante passage van slechts enkele zinnen, waarin Luc de kern van het probleem raakt, signaleert hoe dit probleem is te herkennen én een aantal oplossingen aandraagt. In mijn eigen penvisserij is er geen ander aspect waaraan ik zó veel aandacht besteed dan aan het voorkomen van lijnzwemmers en ik zal in dit artikel dan ook wat dieper op de materie ingaan.

Twee Nederlandstalige karperbijbels uit verschillende tijdperken

VÓÓRKOMEN EN VOORKÓMEN

Eén van de meest sprekende beelden als het gaat over penvissen is de cover van het boek ‘Op jacht naar grote karper’ van Rini Groothuis. We zien een uit de kluiten gewassen karperstaart boven het wateroppervlak uittorenen, een fijn pennetje danst daar vlak naast op de uitdijende kringen. De spanning spat van de foto af! Toch hebben we hier ook één van de grootste moeilijkheden van het penvissen in beeld. Uiteraard willen we allemaal die wapperende staarten zien, de vissen moeten ‘op kop’. Maar tegelijkertijd stijgt de kans op lijnzwemmers. De vis heeft alleen maar oog voor zijn smakelijke maaltje en zijn brede rug of wuivende staart komt hierbij makkelijk in aanraking met de lijn tussen aas en pen.

Bij jonge of weinig belaagde karpers zal een lijnzwemmer niet direct leiden tot een schrikreactie. De kunst is dan om te wachten tot de vis het aas daadwerkelijk met zijn bek heeft opgepikt in plaats van met zijn staart of vinnen. Voor een geoefende penvisser is een lijnzwemmer vaak nog wel van een echte aanbeet te onderscheiden, voor beginnende penvissers is het een ware crime. Oefening baart kunst, al zal dit onvermijdelijk gepaard gaan met een aantal vals gehaakte vissen en de nodige gaten in de lucht. Ook zónder lijndressuur kan het dus lonend zijn om alles in het werk te stellen om contact tussen karper en lijn te voorkomen. Het is dé manier om het percentage echte aanbeten op te krikken en dat vertaalt zich vanzelf in betere vangsten. Maar hoe breng je dit in de praktijk?

Bij jonge of weinig belaagde karpers zal een lijnzwemmer niet direct leiden tot een schrikreactie

OVERDIEPTE

Ik ben geen fan van het op overdiepte vissen van mijn pen. Eén van de grootste voordelen van het penvissen ten opzichte van de statische visserij vind ik juist de haarscherpe beetregistratie. Wanneer er gewacht moet worden op een ‘prik’ geef je een karper in feite altijd de kans om het opgenomen aas weer uit te spugen. Uiteraard kun je heel veel bewerkstelligen met het finetunen van je rig, maar een rig die altijd haakt bestaat nou eenmaal niet. Misschien vind ik het daarom wel een geruststellende gedachte dat ik bij het penvissen de touwtjes letterlijk zelf in handen heb. Ik zorg altijd dat er ongeveer vijf tot zeven centimeter van mijn lijn op de bodem ligt. Hierdoor komt een vis bij het oppakken van het aas niet in contact met mijn lijn, maar wordt dat oppakken tegelijkertijd wél direct en feilloos doorgegeven aan het oppervlak.

Haarscherp

Soms kan ik het me veroorloven om even te wachten tot de pen gaat lopen, soms is het nodig om op dat eerste tikje te slaan. Hoe dan ook, dit is informatie die je alleen bij het penvissen vergaart, mits je scherp vist! Bij het vissen op overdiepte gaat er een belangrijk deel van die scherpte verloren. Bovendien zijn de omstandigheden waarin het nodig is om op overdiepte te gaan vissen (argwanende, lijnschuwe vissen) nou juist net de omstandigheden waarin het slaan op dat eerste tikje óók vaak vereist is. Het naar je toe halen van de pen, zoals Luc het beschrijft, komt de beetregistratie weer ten goede. Het nadeel van deze methode is dat het schier onmogelijk wordt om de penhengel los uit de hand te vissen. Voor sommige stekken geen probleem, vanaf bruggen bijvoorbeeld niet te doen.

ZWEMROUTE

Waar ik me liever op focus is het in kaart brengen van mijn te bevissen stek. Allereerst houdt dat in dat ik probeer te achterhalen van welke kant de vissen een stek het liefst benaderen. Weet ik dat, dan kan ik het kleine stukje lijn dat op de bodem ligt inclusief aas in de juiste richting leggen. Uiteraard kun je een en ander ook proberen te sturen met behulp van een klein voerspoortje, waarbij je haakaas dan aan het einde van dit spoortje ligt te wachten.

Voor een duiker weggeplukt, aan het eind van een tactisch geplaatst voerspoor

Een nóg betere manier om lijnzwemmers te voorkomen is het afschermen van je lijn, waardoor het voor een karper fysiek onmogelijk wordt om tegen je lijn aan te zwemmen. In feite komt het er op neer dat ik altijd zo dicht mogelijk tegen ‘obstakels’ aan vis. Dit klinkt direct gevaarlijk en daarom heb ik het woord obstakels tussen aanhalingstekens geplaatsts. Dit hoeft namelijk niet per se een dukdalf of betonnen brugpijler te zijn. Rietstengels, plompenbladen of andere waterplanten voldoen ook uitstekend. Waar het om gaat is dat je lijn hier zo dicht mogelijk langsloopt. Dit verkleint de kans dat een karper tijdens het azen je lijn raakt, en vergroot juist de kans dat de karper je aas vanaf de goede kant benadert. Ook de oever leent zich hier prima voor. Strak in het kantje vissen is dan ook een prima tactiek om lijnzwemmers tegen te gaan.

Strak tegen de kanaaloever

De onverschrokkenheid waarmee een karper in de beschutting van waterplanten aast staat vaak in schril contrast met zijn argwaan daarbuiten…

PRAKTIJK

Hoekjes van het water waar zich drijfvuil heeft verzameld trekken vaak karper aan. Zo’n stek observeer ik eerst om er achter te komen of er al karpers onder het drijfvuil liggen. Is dit het geval dan komt mijn aas strak tegen het drijfvuil aan te liggen en mijn pen er iets buiten. Een karper die vanonder het drijfvuil richting mijn pen zwemt komt dan eerst het aas tegen en dan pas de lijn. Wanneer er geen karper onder het drijfvuil lijkt te liggen komt mijn pen juist strak tegen het drijfvuil te liggen en mijn aas er iets buiten. Een vis die komt aanzwemmen richting het drijfvuil komt dan wederom mijn aas als eerste tegen.

Drijfvuil trekt karpers aan

WATERPLANTEN

De rand van een plantenbed leent zich zoals hierboven omschreven prima om de lijn te camoufleren. Bij echt lastige omstandigheden en zeer schuwe vissen mag ik ook graag midden tussen de planten vissen. Met name watergentiaan en drijvend fonteinkruid lenen zich hiervoor uitstekend. Door de vele omhoog lopende stengeltjes voelt de karper voortdurend van alles langs zijn flanken, waardoor het detecteren van de lijn een stuk moeilijker wordt. Ook in de situatie die ik in de inleiding omschreef wist ik uiteindelijk een fraaie vis tussen het drijvend fonteinkruid uit te plukken. De onverschrokkenheid waarmee een karper in de beschutting van waterplanten aast staat vaak in schril contrast met zijn argwaan daarbuiten.

Tussen het drijvend fonteinkruid azen karpers onverschrokken.

Bij het drijvend vissen zijn het dezelfde tactieken die scoren. In open water wordt het aas vaak zeer voorzichtig benaderd en moet er heel wat voer en voedselnijd aan te pas komen om die remmingen weg te nemen. Tussen waterplanten voelen karpers zich duidelijk beter op hun gemak. Ook de kantjesvisserij is bij het drijvend vissen onderdeel van de succesformule. Karpers struinen vaak graskanten af op zoek naar lekkere hapjes die in het water zijn gevallen. Diezelfde grassprieten kun je ook prima gebruiken om je lijn uit het water te houden.

Graskanten afstruinen

Bij het drijvend vissen zijn het dezelfde tactieken die scoren. In open water wordt het aas vaak zeer voorzichtig benaderd en moet er heel wat voer en voedselnijd aan te pas komen om die remmingen weg te nemen. Tussen waterplanten voelen karpers zich duidelijk beter op hun gemak. Ook de kantjesvisserij is bij het drijvend vissen onderdeel van de succesformule. Karpers struinen vaak graskanten af op zoek naar lekkere hapjes die in het water zijn gevallen. Diezelfde grassprieten kun je ook prima gebruiken om je lijn uit het water te houden.

WACHTEN

Een oplossing die wat discipline en geduld vergt is wachten. Wanneer ik onder de top kan vissen en goed zicht heb op wat er op mijn stek gebeurt (helder en niet al te diep water) is dit met stip mijn favoriete tactiek bij het penvissen. Je wacht simpelweg met inleggen tot je een azende karper op je stek hebt en presenteert je aasje vervolgens een centimeter of 15 in de richting waarin hij aast. Dit lijkt simpel, maar de moeilijkheid zit hem in het feit dat een karper soms nogal een grillig aaspatroon heeft.

Wanneer een azende vis bijdraait en mijn aasje dreigt te gaan missen neemt de kans op een lijnzwemmer weer toe, in zo’n geval schroom ik dan ook niet om mijn hengel weer op te halen voor een nieuwe poging. Uiteraard moet je hierbij zo stil en bewegingsloos mogelijk te werk gaan. Dat laatste (ophalen en weer inleggen) doe ik overigens alleen wanneer ik weet dat op een water mijn kans verkeken is als de vis in contact komt met de lijn.

Wachten…, inleggen…, vangen!

Ook wanneer het water minder helder is kun je deze tactiek in mindere mate toepassen, door signalen aan het wateroppervlak te interpreteren. Bewegingen van waterplanten en bellensporen aan het oppervlak verraden vaak precies wat er op de bodem aan de hand is. Ook dan is het wachten op de juiste kans een prima strategie. Hoe minder lang je lijn in het water ligt, hoe kleiner de kans op lijnzwemmers en negatieve conditionering.

Ik wacht tegenwoordig ook niet meer met het toepassen van deze tactiek tot de lijndressuur bij het penvissen vervelende vormen aan begint te nemen. Dit is juist te voorkomen door contact tussen lijn en vis consequent tot een minimum te beperken. Op wateren waar weinig met de pen wordt gevist kun je de boel op deze manier gevoelig langer aan de praat houden

Wachten op de juiste kans

Naast het voorkomen van lijndressuur is de tactiek van het wachten natuurlijk ook bij uitstek geschikt om ongewenste bijvangsten in de vorm van witvis of graskarper te voorkomen. Bovendien kun je, indien je wat bekender raakt met een bestand, specifiek gaan jagen op de toplaag van het karperbestand of juist op de minder gewichtige parels van het water die de dans vaak weten te ontspringen.

CHANGE OF PLANS

Alle goede bedoelingen ten spijt, in sommige praktijksituaties blijkt het zeer lastig om lijndressuur bij het penvissen te voorkomen. Een goed voorbeeld hiervan is een kanaal dat ik de afgelopen jaren regelmatig heb bevist. Op de stukken met weinig waterplanten en obstakels, waar ik mijn lijn onvoldoende af kon schermen, zag ik mijn vangsten behoorlijk teruglopen. De pen liegt in dit soort situaties niet: een klein tikje, meestal binnen het kwartier na aankomst op de stek, en daarna niets meer… Let op, lijndressuur doet hier dus eerder zijn intrede dan stekdressuur! Om de houdbaarheid van zo’n stek met nog een aantal vissen te verlengen schakel ik dan over naar statische visserij. Met een kort combirigje en de laatste meters strak tegen de bodem kun je in dit soort situaties vaak nog wel enkele aanbeten versieren.

Met een kort combirigje in de ‘blessuretijd’ van een productieve stek

VISSEN!

Met bovenstaande tips & tricks gaat het je hopelijk lukken om meer uit je penvisserij te halen. Meer aanbeten, meer vissen en vooral meer visplezier. Dat laatste is tenslotte waar het allemaal om draait. De kick wanneer je een prachtexemplaar na een bloedstollend spannende jacht te slim af bent geweest, daar gaat ons karperhart sneller van kloppen! Voorlopig is dit de laatste bijdrage in deze artikelenreeks over penvissen. Voorlopig, want de penvisserij zit vol verrassingen en blijft me elke keer opnieuw verbazen. Bovendien ben ik onlangs verhuisd en woon ik nu nóg dichter bij mijn geliefde onderwaterwereld. Ik verheug me er enorm op om in deze waterrijke omgeving met de penhengel op avontuur te gaan. Een nieuwe horizon aan mogelijkheden: nieuwe wateren, nieuwe inzichten, nieuwe vissen, nieuwe belevenissen en boven alles… nieuwe PennenStreken!

Een nieuwe horizon aan mogelijkheden.