In de internationale wedstrijdwereld staat Günter Horler bekend als één van de beste witvissers op het gebied van dobbervissen. De voormalig Europees kampioen laat ons zien hoe hij aan de slag gaat met ‘de bolo’, oftewel de bolognesehengel

Wanneer de bolo?

Om maar met de deur in huis te vallen: wanneer kies je nu het best voor de bolognese in plaats van de match, of vaste hengel? Het antwoord: als het water stroomt en het aas op verder dan 15 meter uit de oever aangeboden moet worden. In die situatie is de bolo in de meeste gevallen de beste keuze. Rivieren en kanalen, maar ook op sommige ‘stilstaande’ wateren. Daar is soms sprake van onderstroming waardoor een bolognesehengel plots heel handig is.

Over het algemeen vis je met een bolognesehengel met een vaste dobbermontage, behalve wanneer het water dieper is dan de hengel lang is. Dan is een schuivende montage een handigere keuze.

In Günters foedraal vind je hengels van zes en zeven meter lengte met een werpgewicht van 15 gram. Deze zet hij in bij de visserij op voorn, winde en brasem. Als er rekening gehouden moet worden met barbeel en karper, dan kun je beter voor een hengel met 25 gram werpvermogen kiezen. Daaronder een molen van het formaat 4500 of 3500 die gevuld is met een 18/00 nylon lijn waar de dobber op bevestigd wordt. Over het algemeen vis je met een bolognesehengel met een vaste dobbermontage, behalve wanneer het water dieper is dan de hengel lang is. Dan is een schuivende montage een handigere keuze.

Korte onderlijntjes

Günter houdt zijn onderlijnen kort met 25 tot 30 cm, en dat heeft natuurlijk een reden. Langere onderlijnen raken makkelijker in de war tijdens het werpen. Het ontwarren van de loodkettinkjes is een rotklusje en kost kostbare vistijd, zeker tijdens wedstrijden! Dankzij jarenlange ervaring is hij op deze ideale lengte uitgekomen. Zo min mogelijk ontwarren en zo veel mogelijk vangen.

Afhankelijk van het water en de te verwachten vissoorten kiest Günter voor onderlijntjes van 12/00 tot 16/00. Als haak gaat de voormalig kampioen het liefst voor een model met een middellange steel, de maat hangt af van de te verwachten vissoorten. In geval van veel voorn zal hij eerder een kleiner model kiezen, terwijl in het geval van barbeel en karper juist een iets groter en steviger model gekozen wordt. Als aas zijn muggenlarven, pinkies, maden, kleine wormen en mais favoriet.

Twee dobbertactieken

Günter is fan van slanke dobbers, de vorm doet enigszins aan een wortel denken. Als het hard stroomt en er ‘geblokt’ moet worden gevist, dan is een dobber met een ovaal drijflichaam effectiever. De drijfkracht van de dobbers is afhankelijk van stroming en diepte, maar in de expert zijn tacklebox vinden we dobbers van 4 tot 20 gram. Daarmee ben je alle situaties de baas.
Met de bolognese wordt in principe op twee manieren gevist. Allereerst geblokt vissen. Dat houdt in dat je de drift van de dobber als het ware tegenhoudt; de dobber blijft op zijn plek, maar door de stromingsdruk wordt het haakaas verleidelijk vanaf de bodem naar een hogere waterlaag gestuwd. Met name voorn vindt deze aaspresentatie enorm aantrekkelijk. Deze montage lood je zo uit dat het aas zich net boven de bodem bevindt.
Bij de tweede vistechniek is de montage langer en sleep je het aas als het ware over de bodem achter de dobber aan. Hierbij ligt de onderlijn zo’n tien centimeter over de bodem. Het is van belang dat de dobber een goed drijvende antenne (bijvoorbeeld van holglas) heeft, zodat hij niet steeds onder water getrokken wordt. Alleen bij een aanbeet duikt hij onder. Deze techniek is met name voor bodemsoorten zoals brasem, kolblei en barbeel bedoeld.

In het spoor

Bij het vissen met een bolognesehengel vis je continue korte driftjes. Daarom is een voerspoor aanleggen van belang, dat geeft de beste resultaten. Een spoor van drie tot vijf meter lang is voldoende. Qua voer houdt de ‘dobbermaster’ het simpel. Een mengsel van een riviervoorn grondvoer met een brasemvoertje is bij minder harde stroming perfect. Als het iets harder stroomt dan moet het voer wat verzwaard worden met bijvoorbeeld leem of klei. Tot slot voegt Günter hier nog een bonte verzameling aan particles, maden en casters aan toe zodat er ook daadwerkelijk iets te smikkelen valt.

De voerballen schiet hij met een katapult iets stroomopwaarts van waar hij gaat vissen. Zo ontstaat er een voerspoor waar hij keer op keer zijn dobber doorheen laat driften. Günter legt het uit met een denkbeeldige klok. Stel je voor dat je steeds op 12 uur inzet, en de stroming komt van links, dan is het handig om de voerballen in de richting van 11 uur op de stek te schieten. Het is belangrijk dat iedere drift precies over het voerspoor is. Daarom markeert Günter zijn visafstand met een markerstift op zijn lijn. Zo vist hij altijd nauwkeurig.

Slimme tussen-onderlijn

De opbouw van deze montage is uniek te noemen en geheel door Günter ontwikkeld. In plaats van de traditionele hoofdlijn-onderlijn situatie, heeft hij tussen deze twee een soort tussen-onderlijn zitten. Afhankelijk van de diepte is dit stuk lijn één tot twee meter lang. Met een diameter tussen de 22 en 25/00 is dit behoorlijk wat dikker dan de hoofdlijn. De reden is dat je hem veel makkelijker kunt ontwarren als je onverhoopt toch een knoop gooit. Dit tussenstuk bevestigt Günter lus-in-lus met de hoofdlijn. Het hoofdlood is een olivette loodje dat ingeklemd tussen twee silliconenslangetjes vast op de lijn wordt gezet. Verspreid daaronder worden dan knijploodjes geplaatst. Het onderste knijploodje is hier het lichtst, en dichter naar het olivette loodje toe worden de loodjes zwaarder. Op die manier gooi je de minste knopen. Aan de onderkant is een microwartel bevestigd waar uiteindelijk de onderlijn aan komt te hangen.

Dit Artikel van Toen verscheen eerder in de BEET Magazine van september 2018.